SMART ZPG 29-01-21

SMART-doelen
Dianne Rozendom
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

SMART-doelen
Dianne Rozendom

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...
Weet je het verschil tussen een leervraag en een leerdoel.
Kun je toelichten waar de afkorting SMART voor staat. 
Kun je benoemen waarom doelen SMART geformuleerd moeten worden. 
Kun je beoordelen of een doel SMART is geformuleerd.
Kun je een doel SMART formuleren.



Slide 2 - Tekstslide

Wat weten jullie al van SMART doelen?

Slide 3 - Woordweb

Waarom moeten doelen SMART geformuleerd worden?


  • Je weet wat je moet doen/ gericht te werk
  • Je vergroot daarmee de kans dat je het doel behaald 
  • Je kan controleren of je het doel hebt behaald 
  • Zelfvertrouwen op te bouwen (ik kan het!)

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Specifiek
= in onderdelen nauwkeurig. 

Elk woord is dus nauwkeurig, over elk woord is nagedacht en elk woord heeft een functie. Deze functie is ook duidelijk.  

Slide 6 - Tekstslide

Meetbaar
Meetbaar in bijvoorbeeld gewicht, afstand, maar ook meetbaar in de zin van 'controleerbaar'. 

Slide 7 - Tekstslide

Acceptabel
Voor jou, maar ook voor anderen die het betreft. 

Slide 8 - Tekstslide

Realistisch 
Ligt de lat niet te hoog? Of misschien te laag?

Slide 9 - Tekstslide

Tijdgebonden
Geef in het doel een tijdsbestek aan, of liever nog: een datum! Hoe concreter, hoe beter. 

Slide 10 - Tekstslide

Achteraf checken!
Formuleer eerst je doel en kijk dan of het 'smart' is. Niet? Maak het 'smart' door woorden weg te laten, te veranderen of toe te voegen. 

Slide 11 - Tekstslide

Vijf vragen bij het controleren van een doel
  1. Is deze zin voor één uitleg vatbaar? Zit er geen woord in dat 'vaag' is?
  2. Heb ik een meetbare eenheid gebruikt of is dit doel ook door anderen te controleren?
  3. Zijn alle betrokkenen akkoord met dit doel?
  4. Heb ik de lat niet te hoog gelegd? Of kan hij misschien nog iets hoger?
  5. Heb ik een tijd genoemd? Of zelfs een datum? 

Slide 12 - Tekstslide

TIPS om doelen smart te formuleren 
Niet toepassen:
  • meer / minder
  • beter / anders
  • willen / gaan / zijn of een ander hulpwerkwoord
Wel toepassen:
  • Ik
  • één werkwoord
  • datum 
  • formuleer het alsof het al zo is

Slide 13 - Tekstslide

Quizvragen!

Slide 14 - Tekstslide

Is dit doel smart geformuleerd?
'Ik wil vaker mijn moeder bellen.'
A
Ja, het is SMART
B
Nee, het is niet specifiek
C
Nee, het is niet meetbaar
D
Nee, het is niet tijdgebonden

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord moet in ieder geval aangepast?
'Ik wil vaker mijn moeder bellen.'
A
Ik
B
vaker
C
mijn
D
bellen

Slide 16 - Quizvraag

Formuleer een doel 
Hoeft nog niet SMART
Liefst een paar echte situaties
Volgende dia: schrijfmogelijkheid
We gaan de doelen SMART maken!

Slide 17 - Tekstslide

Mijn doel

Slide 18 - Woordweb

Slide 19 - Tekstslide

Lesdoelen behaald?
Je kunt nu toelichten waar de afkorting SMART voor staat. 
Je kunt nu benoemen waarom doelen SMART geformuleerd moeten worden. 
Je kunt nu beoordelen of een doel SMART is geformuleerd.
Je kunt nu een doel SMART formuleren.



Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide