Examentraining 12

Cellen staan aan de basis
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Cellen staan aan de basis

Slide 1 - Tekstslide

Levenskenmerken
  • Stofwisseling
  • Groei
  • Voortplanting
  • Reageren op prikkels

Slide 2 - Tekstslide


  • kern
  • chromosomen
  • cytoplasma
  • celmembraan


Slide 3 - Tekstslide

  • bacterie
  • schimmel
  • plant
  • dier

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link


Zet van klein naar groot
A
Weefsel, cel, orgaan
B
cel, weefsel, orgaan
C
orgaan, cel, weefsel
D
cel, orgaan, weefsel

Slide 6 - Quizvraag

Bij een onderzoek van het darmslijmvlies van een patiënt worden behalve slijmvliescellen ook cellen van onverteerde plantenresten aangetroffen.
Enkele delen in en om een cel kunnen zijn: celkern, celmembraan en celwand.
Welk van deze delen heeft een plantencel wel, maar een cel uit het darmslijmvlies niet?
A
een celkern
B
een celmembraan
C
een celwand

Slide 7 - Quizvraag

De micro-organismen in het verteringskanaal van een koe maken enzymen die cellulose uit het plantaardige voedsel afbreken.
Waarin bevindt zich vooral veel cellulose?
A
bladgroenkorrels
B
celwand
C
celmembraan
D
cytoplasma

Slide 8 - Quizvraag



Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Hormonen
Langdurige processen, groei, ontwikkeling, stofwisseling

Slide 11 - Tekstslide

Voortplanting

Slide 12 - Tekstslide

delen van de voortplantingsstelsels noemen, in afbeeldingen aanwijzen en functie(s) en
werking beschrijven 

ligging, bouw en functie van eierstokken, eileiders, baarmoeder, schede (= vagina),
grote en kleine schaamlippen, kittelaar (= clitoris)
– ligging, bouw en functie van balzak, teelballen/zaadballen, bijballen, zaadblaasjes,
zaadleiders, prostaat, penis, zwellichamen, urinebuis, voorhuid, eikel 


tweelingen & prenataal onderzoek:
eeneiige tweelingen, twee-eiige tweelingen
– vormen en functie van prenataal onderzoek met name echoscopie, vruchtwaterpunctie
en vlokkentest
–beschrijven hoe de voortplanting van mensen verloopt:
– primaire en secundaire geslachtskenmerken bij de vrouw en de man
– verloop van de menstruatiecyclus, met name:
- ontwikkeling van eicel in eierstok
- ovulatie
- opbouw baarmoederslijmvlies
- menstruatie (verval baarmoederslijmvlies)
– bouw en functie van een eicel en een zaadcel
– processen tijdens de zwangerschap, met name:
- bevruchting in de eileider
- delingen in de eileider
- innesteling in baarmoederslijmvlies
- ontwikkeling embryo/foetus
– ligging en functies van vruchtvliezen, vruchtwater, navelstreng en placenta
(moederkoek)
– het verloop van zwangerschap en geboorte met indalen, ontsluiting met weeën,
uitdrijving met persweeën en nageboorte
– eeneiige tweelingen, twee-eiige tweelingen
– vormen en functie van prenataal onderzoek met name echoscopie, vruchtwaterpunctie
en vlokkentest

Slide 13 - Tekstslide

de werking van voorbehoedmiddelen beschrijven: 
– condoom, spiraaltje, sterilisatie, pessarium, invloed van de "pil" als ovulatieremmer

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Sonja is in verwachting. De eerste dag van haar laatste menstruatie was op 12 januari.
Bepaal op welke dag ze ‘is uitgerekend’.
A
18 oktober
B
14 september
C
12 november
D
1 oktober

Slide 31 - Quizvraag

De anticonceptiepleister of de ‘plakpil’ is een voorbehoedmiddel. In de pleister bevinden zich bepaalde hormonen die via de huid in het bloed worden opgenomen. Deze hormonen beïnvloeden de werking van de eierstokken.

De hormonen in de anticonceptiepleister beïnvloeden de werking van de eierstokken.

Welke andere hormonen beïnvloeden vooral de werking van de eierstokken?
A
hormonen uit de alvleesklier
B
hormonen uit de hypofyse
C
hormonen uit de schildklier
D
hormonen uit de bijnieren

Slide 32 - Quizvraag

Als na de geboorte niet duidelijk is of een tweeling eeneiig of twee-eiig is, wordt soms wat bloed uit beide navelstrengen onderzocht om de bloedgroep van de baby’s te bepalen.
Bij zo’n onderzoek blijkt dat één van de baby’s bloedgroep A heeft en de ander bloedgroep B. Beide baby’s zijn meisjes.

Zijn deze twee meisjes een eeneiige of een twee-eiige tweeling? Of is dat niet te zeggen?
A
een eeneiige tweeling
B
een twee-eiige tweeling
C
dit is niet te zeggen

Slide 33 - Quizvraag