week 2 crisis

De ECB verhoogt de rente.
Wat gebeurt er met de inflatie?
A
De inflatie blijft gelijk
B
De inflatie stijgt
C
De inflatie daalt
D
er is deflatie
1 / 13
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

De ECB verhoogt de rente.
Wat gebeurt er met de inflatie?
A
De inflatie blijft gelijk
B
De inflatie stijgt
C
De inflatie daalt
D
er is deflatie

Slide 1 - Quizvraag

Door de inflatie kan een consument
A
meer besteden
B
minder besteden

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het effect van de coronacrisis op het consumentenvertrouwen?
A
Consumentenvertrouwen stijgt
B
Consumentenvertrouwen daalt

Slide 3 - Quizvraag

Hoger consumentenvertrouwen leidt tot hogere werkeloosheid.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Het is crisis. De overheid kan het volgende doen om de crisis te bestrijden:
A
rente verhogen
B
rente verlagen
C
belasting verhogen
D
banen schrappen

Slide 5 - Quizvraag

Wat levert een reisbureau?
A
Goederen
B
Diensten
C
Goederen en diensten
D
niets

Slide 6 - Quizvraag

Een kat kopen in het dierenasiel is:
A
Goederen
B
Diensten

Slide 7 - Quizvraag

Welk van de volgende rijtjes bevat alleen maar schaarse goederen?
A
Fiets, Taxirit, Gekweekte appel, Aardappelen in de winkel
B
Kraanwater, Regen, Schoolboeken, Bronwater
C
Gratis schoonheidsmasker, windkracht, Ziggo abonnement, spijkerbroek
D
kraanwater, kappersbezoek, zonlicht, kranten, blikjes drinken

Slide 8 - Quizvraag

hier is GEEN sprake van consumeren:
A
De bakker koopt een kitten
B
De kapster koopt een nieuwe scharenset
C
Jij koopt een zak chocoladepepernoten
D
De masseur koopt een fles wijn voor 's avonds

Slide 9 - Quizvraag

Alternatieve aanwendbaarheid betekent:
A
dat je met dezelfde inspanning ook voor andere dingen kunt kiezen.
B
Dat een product gratis is.
C
Dat de opofferingskosten heel hoog zijn.
D
dat er geen opofferingskosten zijn.

Slide 10 - Quizvraag

Zet onderstaande gebeurtenissen in een volgorde van eerste oorzaak (2) naar laatste gevolg (5).
1. Door dalende bestedingen daalt de productie.
2. Banken geven leningen aan mensen die de lasten van deze lening niet kunnen dragen.
3. Het consumentenvertrouwen daalt.
4. Bezittingen van banken worden minder waard doordat mensen met schulden niet kunnen terugbetalen.
5. Door dalende productie stijgt de werkloosheid.
6. Banken worden voorzichtiger met het uitlenen van geld.
A
2 - 4 - 6 - 3 - 1 - 5
B
2 - 6 - 4 - 1 - 3 - 5
C
2 - 4 - 6 - 1 - 3 - 5
D
2 - 6 - 4 - 3 - 1 - 5

Slide 11 - Quizvraag

Jan twijfelt of hij gaat skiën of een nieuwe auto gaat kopen. Hij kiest de auto. Wat zijn de opofferingskosten?
A
de kosten van de auto
B
de kosten van het skiën
C
Het plezier van het skiën
D
Het gemak van de auto

Slide 12 - Quizvraag

Welke stad is leuk om heen te gaan in de reisweek?

Slide 13 - Open vraag