Les 4: lijdend en meewerkend voorwerp

Les 4: lijdend en meewerkend voorwerp
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 4: lijdend en meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we leren?
Herhaling: 
  • onderwerp
  • persoonsvorm
  • wwg en nwg
Nieuw: 
  • lijdend voorwerp
  • meewerkend voorwerp

Slide 2 - Tekstslide

1. Het onderwerp

Slide 3 - Tekstslide

Hoe vinden we het onderwerp in een zin?

Slide 4 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Zaterdag moeten de Kampioenen voetballen tegen een andere ploeg.
A
Zaterdag
B
de Kampioenen
C
een andere ploeg
D
moeten

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Wordt de match goed?
A
wordt
B
match
C
de match
D
goed

Slide 6 - Quizvraag

2. De persoonsvorm

Slide 7 - Tekstslide

Hoe vinden we de persoonsvorm in een zin?

Slide 8 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm deze zin?

De kinderen gaan de film van F.C. De Kampioenen bekijken.
A
de kinderen
B
de film van F.C. De Kampioenen
C
bekijken
D
gaan

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm deze zin?

In de laatste film is Boma overleden.
A
is overleden
B
is
C
Boma
D
overleden

Slide 10 - Quizvraag

Het wwg en nwg

Slide 11 - Tekstslide

Wat is ook alweer het verschil tussen een zin met een wwg en een zin met een nwg?

Slide 12 - Open vraag

wwg of nwg?

Carmen en Xavier trouwden in 1980.
A
wwg
B
nwg

Slide 13 - Quizvraag

wwg of nwg?

In de laatste film is Boma overleden.
A
wwg
B
nwg

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Carmen wil graag uitstapjes doen.
A
wil
B
doen
C
wil doen
D
wil uitstapjes doen

Slide 15 - Quizvraag

Goede zinnen?
Emilio heeft
Maxien koopt
Marthe krijgt

Slide 16 - Tekstslide

Deze zinnen hebben een aanvulling nodig!

Emilio heeft 
Maxien koopt
Marthe krijgt

Slide 17 - Tekstslide

Vul de zinnen aan. Begin met:
Emilio heeft - Maxien koopt - Marthe ziet

Slide 18 - Open vraag

Deze aanvullingen zijn lijdende voorwerpen.

  • kan je vervangen door iets of iemand
  • antwoord op de vraag:  
      Wie/wat + wwg + o?

Slide 19 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp
  • komt alleen voor bij zinnen met een wwg
  • begint nooit met een voorzetsel (in, met, op, uit...)
  • is verbonden een werkwoord (iets kopen, iets hebben, iets zien...) 

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?

Sepp leest een strip.
A
Sepp
B
leest
C
strip
D
een strip

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Noa bakt een appelcake om aan de klas uit te delen.
A
aan de klas
B
een appelcake
C
bakt
D
uit te delen

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Lyam ziet zijn vrienden op de speelplaats.
A
ziet
B
zijn vrienden
C
op de speelplaats
D
Lyam

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
De leerlingen stonden al om 8 uur op de speelplaats.

Slide 24 - Open vraag

Het meewerkend voorwerp

Slide 25 - Tekstslide

Wat is volgens jou het meerwerkend voorwerp in deze zin?

Lenthe schrijft een kaartje aan haar oma.
A
Lenthe
B
een kaartje
C
aan haar oma
D
schrijft

Slide 26 - Quizvraag

Het meewerkend voorwerp
  • sommige gezegdes lijdend voorwerp + meewerkend voorwerp
  • = aan iemand of iets/ voor iemand of iets
  • kan met aan of voor beginnen, wordt soms weggelaten  

Slide 27 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp?

Louize vroeg aan de leerkracht hoe laat het was.
A
aan de leerkracht
B
hoe laat het was
C
hoe laat
D
vroeg

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

De leerkracht gaf de winnaar een snoepje.
A
de leerkracht
B
de winnaar
C
een snoepje
D
gaf

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Kaan zal haar een roos geven voor Valentijn.

A
Kaan
B
haar
C
voor Valentijn
D
een roos

Slide 30 - Quizvraag