Les 3 - 3.4 Verwijswoorden gebruiken

Les 3 - 3.4 verwijswoorden
>> Je leert hoe je  verwijswoorden kunt gebruiken

Hierdoor wordt je tekst prettiger leesbaar en minder saai.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 3 - 3.4 verwijswoorden
>> Je leert hoe je  verwijswoorden kunt gebruiken

Hierdoor wordt je tekst prettiger leesbaar en minder saai.

Slide 1 - Tekstslide

Lees eens voor...
Ik ga een verhaal schrijven over mijn kat.
Mijn kat heet Felix.
Mijn kat is heel lief.
Mijn kat is rood en heeft een korte staart.
Mijn kat eet het liefst Felix.
Mijn buren zijn ook dol op mijn kat.
Is dit leuk om te lezen? Is dit leuk om te schrijven?


Slide 2 - Tekstslide

Herhaling voorkomen
  • gebruik verwijswoorden
  • gebruik synoniemen
  • omschrijf een woord


Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden 
Verwijswoorden zorgen ervoor dat er in zinnen en alinea's geen onnodige herhalingen voorkomen. Verwijswoorden wijzen terug naar een woord, een groepje woorden of een hele zin. 


Slide 4 - Tekstslide

Verwijswoorden 
De man loopt in de straat, hij rookt een peuk (de-woord)

Het hondje zonder staart, dat ken ik niet (het-woord)

De leerlingen van deze klas doen goed hun best. Ze hebben enorm veel talent en hun inzet is groot! (meervoud)

Ik keek naar mijn vader. Hij las een boek (persoon)

Hoe hoog de Peperbus is, dat weet ik niet (hele zin)


Slide 5 - Tekstslide

Verwijswoorden
Al eens besproken bij onderdeel lezen.






Mannelijk of vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze
De hond ligt in zijn mand, hij ligt te slapen.
Ik leen het boek van Henk en Piet. Ik heb het van hen geleend.

Slide 6 - Tekstslide

Ik heb een nieuwe lamp. ... is erg mooi.
A
hij
B
het
C
dat
D
ze

Slide 7 - Quizvraag

Ik heb nieuwe lampen. ... zijn erg mooi.
A
ze
B
het
C
hij

Slide 8 - Quizvraag

Ik heb leuk werk. ... doe ik al twee jaar!
A
hij
B
deze
C
dit
D
die

Slide 9 - Quizvraag


Het raam is kapot. Ik moet ... vervangen
A
hem
B
ze
C
hij
D
het

Slide 10 - Quizvraag

En verder?
Er zijn nog twee manieren om variatie aan te brengen in je tekst, waarbij je een woord vervangt door iets anders.

Weet jij welke dat zijn?

Slide 11 - Tekstslide

Synoniemen
Synoniemen zijn woorden met dezelfde betekenis.
Je kan ze door elkaar vervangen.
Sommige woorden hebben meer dan één synoniem.

goed - juist - correct
volmaakt - perfect
huilen - snikken

Slide 12 - Tekstslide

Synoniem voor "eten"

Slide 13 - Woordweb

Omschrijven
In Nederland is schaatsen een geliefde sport. Het glijden over het ijs wordt door jong en oud beoefend.

De hond bleef maar blaffen. De viervoeter met kwispelende staart wilde per sé naar binnen.

Slide 14 - Tekstslide

Omschrijving
voor "fiets"

Slide 15 - Woordweb

Ik weet wat verwijswoorden zijn en hoe ik die in een tekst kan gebruiken.

😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll

Aan de slag
Maak opdracht 7 en 10 van hoofdstuk 3.4

Slide 17 - Tekstslide