Dagen/maanden/familie
Days of the week
Donderdag
Zaterdag
Maandag
Zondag
Woensdag
Dinsdag
Vrijdag
Sunday
Monday
Tuesday
Wednesday
Thursday
Friday
Saturday
1 / 15
Lesduur is: 60 minOnderdelen in deze les
Days of the week
Donderdag
Zaterdag
Maandag
Zondag
Woensdag
Dinsdag
Vrijdag
Sunday
Monday
Tuesday
Wednesday
Thursday
Friday
Saturday
Slide 1 - Sleepvraag
De seizoenen in Nederland
Winter
Lente
Zomer
Herfst
Slide 2 - Sleepvraag
Fill in the correct question words to make wh-questions that match the answers.
1. ________ is de tijd? Het is 2 uur.
2. ______ is het met jou? Het gaat goed.
3. ______ is het feest? In Amsterdam.
4. ________ film wil je kijken? Titanic of Braveheart?
5. ________ is jouw vader? Hij is mijn vader.
6. _________ is het feest? In augustus.
Tekst
Wie
Wat
Welke
Waar
Hoe
Wanneer
Slide 3 - Sleepvraag
Vertaal:
uncle
uncle
A
Oom
B
Neef
C
Nicht
D
moeder
Slide 4 - Quizvraag
Vertaal:
sister
sister
A
moeder
B
opa
C
oma
D
zus
Slide 5 - Quizvraag
Vertaal:
broer
broer
A
oom
B
broer
C
zus
D
vader
Slide 6 - Quizvraag
vertaal:
parents
parents
A
tantes
B
ooms
C
grootouders
D
ouders
Slide 7 - Quizvraag
broers
vader
oma
gezin
Slide 8 - Sleepvraag
Vertaal:
aunt
aunt
A
tante
B
grootmoeder
C
nichtje
D
neefje
Slide 9 - Quizvraag
Vertaal:
niece
niece
A
nichtje
B
neefje
C
broertje
D
zusje
Slide 10 - Quizvraag
Vertaal:
stepmother
stepmother
A
stiefmoeder
B
stiefvader
C
stiefbroer
D
stiefzus
Slide 11 - Quizvraag
Vertaal:
granddaughter
granddaughter
A
grootmoeder
B
kleinzoon
C
grootdochter
D
kleindochter
Slide 12 - Quizvraag
vertaal: grandfather
A
opa
B
grootvader
C
grootmoeder
Slide 13 - Quizvraag
Sleep het woord naar het goede plaatje.
gezin
oma
opa
konijn
zus
hond
broer
vader
moeder
Slide 14 - Sleepvraag
The Brother
The family
the grandchild
The grandparents
The mother
The Sister
The son
The first name
The daughter
The father
het kleinkind
de moeder
de broer
de grootouders
het gezin, de familie
de zus
de zoon
de voornaam
de dochter
de vader
