Woensdag 22.05.24

Woensdag 22.05.24
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Woensdag 22.05.24

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
1. Afsluiten H 7
2. begin H8

Slide 2 - Tekstslide

Übung 2
H8 Übung 2

Slide 3 - Tekstslide

Übung 2
1 A
2 B
3 B

H8 Übung 2

Slide 4 - Tekstslide

Übung 3 - Wörter A
1. Wir lesen zusammen die Wörter A aus der Wörterliste A
2. Mache jetzt Übung 3 
3. Die Antwort Übung 3:


Slide 5 - Tekstslide

Übung 3 - Wörter A
3. Die Antwort Übung 3:

1 Mischling 2 Tierarzt 3 Herde 4 streicheln 5 füttern 6 Ziel
7 Versuchstier 8 Wissenschaftler 9 Haustier 10 Vogel
Lernen für die nächste Stunde die Wörter aus der Wörterliste A

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Tabel: 
m
v
o
mv
1.
I der
II ein
die
eine
das 
ein
die 
keine
3.
I dem
II einem
der
einer
dem 
einem
den       *n
keinen. *n
4.
I den
II einen
die
eine
das
ein
die 
keine

Slide 24 - Tekstslide


Welk lidwoord hoort in de lege plek:
m
v
o
mv
1.
der
die
das
die
3.
der
4. 
den
das
die

Slide 25 - Open vraag

Maak nu:
Oefening 10; 11; 12 - blz 94-95

Slide 26 - Tekstslide

Übung 11
1 bei
2 von
3 mit
4 Aus
5 zu
6 Außer

Slide 27 - Tekstslide

Übung 12
1 bei uns
2 Durch sie
3 von ihm
4 ohne mich
5 zu euch
6 Außer uns
7 Nach Ihnen
8 gegenüber mir / mir gegenüber
9 von dir
10 Durch euch

Slide 28 - Tekstslide

Mache jetzt Übung: 20 und 21

Slide 29 - Tekstslide

 Übung: 20 
1 mit meinem
2 außer den
3 aus dem
4 nach der
5 Seit diesem
6 Gegenüber dem
7 Von deiner
8 bei den

Slide 30 - Tekstslide

 Übung: 21
1 Sofie versorgt ihren Hund mit einer Wurst.
2 Alfred kauft eine Leine bei diesem Händler.
3 Unser Freund malt ein Bild von eurem Kaninchen.
4 Mit eurer Hilfe versorgen wir die Vögel.
5 Außer einem Hamster hat Carina auch eine Maus.
6 Die Giraffe frisst dem Pfleger aus der Hand.

Slide 31 - Tekstslide

Waar staat de eerste naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 32 - Quizvraag

Waar staat de vierde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 33 - Quizvraag

Waar staat de derde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 34 - Quizvraag

timer
1:00
Welke voorzetsels krijgen altijd de 4e nv?

Slide 35 - Woordweb

Voorzetels +4
bis (tot)
durch (door)
für (voor)
gegen (tegen)
ohne (zonder)
um (om)
entlang (langs)

Slide 36 - Tekstslide

timer
1:00
Welke voorzetsels krijgen altijd de 3e nv?

Slide 37 - Woordweb

Voorzetsels +3
aus (uit) bei (bij) mit (met) nach (naar) seit (sinds)
von (van/door)
zu (naar)
entgegen (tegemoet)
gegenüber (tegenover)
außer (behalve)

Slide 38 - Tekstslide

Geef de juiste naamval aan.

Der Affe musste DIE GIRAFFE retten.
A
1e: onderwerp
B
3e: meewerkend voorwerp
C
4e: lijdend voorwerp

Slide 39 - Quizvraag

Geef de juiste naamval aan.

UNSER HAUSTIER schiebt sein Auto aus der Garage.
A
1e naamval: onderwerp
B
3e naamval: meewerkend voorwerp
C
4e naamval: lijdend voorwerp

Slide 40 - Quizvraag

Geef de juiste naamval aan.

Mein Bruder schenkt MEINER TIERÄRZTIN ein Buch.
A
1e naamval: onderwerp
B
3e naamval: meewerkend voorwerp
C
4e naamval: lijdend voorwerp

Slide 41 - Quizvraag

Der Kumpel gibt dem dicken Vogel das Futter.

Wat is in deze zin het onderwerp?
A
dem dicken Vogel
B
das Futter
C
gibt
D
der kumpel

Slide 42 - Quizvraag

Der Kumpel gibt dem dicken Vogel das Futter.

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
A
das Futter
B
gibt
C
dem dicken Vogel
D
der Kumpel

Slide 43 - Quizvraag

Der Kumpel gibt dem dicken Vogel das Futter.

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
A
dem dicken Vogel
B
das Futter
C
der Kumpel
D
gibt

Slide 44 - Quizvraag



De bepaalde lidwoorden en dies-, jed-, jen-, manch-, solch- etc. horen bij de .... 
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 45 - Quizvraag

De bezittelijke voornaamwoorden (mein, dein, sein, enz.) horen bij de ...
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 46 - Quizvraag

Vrouwelijk woord der-Gruppe wordt in de derde naamval
A
die
B
der
C
dem
D
den

Slide 47 - Quizvraag

Mannelijk woord der-Gruppe wordt in de derde naamval
A
der
B
dem
C
das
D
den

Slide 48 - Quizvraag

welke woorden horen bij de:
der Gruppe
A
dies-; solch ; manch; welch;
B
mein-; kein; sein; ihr;

Slide 49 - Quizvraag

Welke woorden horen bij de der- groep?

Slide 50 - Open vraag

Slide 51 - Link

Slide 52 - Video