Spelling

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdletters en Leestekens

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdletters
Je schrijft een hoofdletter:
- Aan het begin van een zin.
- Bij namen.
- Woorden afgeleid van aardrijkskundige namen.

Slide 3 - Tekstslide

Begin van een zin
Hij gaat elke dag op de fiets naar zijn werk.
Gisteren heb ik een film gekeken.
Ik ga graag op vakantie met mijn vrienden.
De Oranje Leeuwinnen moeten winnen van Schotland.


Slide 4 - Tekstslide

Bij namen
Jan Jansen                                                             Bram de Graaf
Herman Brood                                                      mevrouw Van de Laan

Let op!
Tussenvoegsel: (de, van, van den)
Voornaam of voorletter staat ervoor -> zonder
Voornaam of voorletter ontbreekt    -> eerste tussenvoegsel met

Slide 5 - Tekstslide

Aardrijkskundige namen
- Landen, steden en provincies: Nederland, Breda, Limburg.
- Rivieren, zeeën en bergen: Rijn, Beringzee, Apennijnen.

Woorden die afgeleid zijn van aardrijkskundige namen:
Hollandse, Frans, Limburgse.

Namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken krijgen géén hoofdletter!

Slide 6 - Tekstslide

Maken:
Opdracht 1 & 2.
Pagina 244-245

Slide 7 - Tekstslide

Leestekens
leestekens gebruik je:
  1. Aan het einde van een zin.
    Een punt (.) Hij loopt over straat.
    Een vraagteken (?) Weet jij zijn naam ?
    Een uitroepteken (!) Dat is echt geweldig !

Slide 8 - Tekstslide

2.  Een komma (,) gebruik je onder meer:
- tussen twee persoonsvormen: 
- voor voegwoorden als als, doordat, maar, nadat:
In de winter staat de oldtimer binnen, zodat hij niet gaat roesten.

Slide 9 - Tekstslide

Maken:
Opdracht 3 & 4
Pagina 245

Slide 10 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Tekstslide

Korte en lange vorm
lekker / lekkere
hoog / hoge
groot / grote

Slide 12 - Tekstslide

Hoe maak je de lange vorm?
1. Zet een e  achter het woord: mooi -> mooie
2. 
Verdubbel de laatste letter en zet een e  achter het woord:
    knap -> knappe
3. Haal een e, a, o of weg en zet een  achter het woord: groot -> grote
4. Verander de f  in een  of een  in een z: lief -> lieve; wijs -> wijze
5. combinatie van de derde en vierde manier: gaaf -> gave

Slide 13 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoorden met een trema
officieel            ->        officiële
commercieel  ->        commerciële 

Daarmee geef je aan dat bij die klinker een nieuwe lettergreep begint. Zo voorkom je dat het woord verkeerd wordt uitgesproken.

Slide 14 - Tekstslide

stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden
- Van welk materiaal is iets gemaakt?

- Hebben maar één vorm en eindigen meestal op en.

Slide 15 - Tekstslide

Maken:
Opdracht 1, 2, 4 & 5
Pagina 246 - 247

Slide 16 - Tekstslide