spelling leestekens (punt, komma, vraagteken, uitroepteken) en hoofdletters

.?!,
Les hoofdletters en leestekens
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmboLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

.?!,
Les hoofdletters en leestekens

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
1. Ik schrijf hoofdletters op de goede plek. 
2. Ik ken de leestekens . , ! ?

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer schrijf je hoofdletters?
Aan het begin van een zin
👉 De eerste letter van de eerste zin krijgt een hoofdletter.
Voorbeeld: De trein is te laat.

Bij namen van mensen
👉 De eerste letter van een voornaam en achternaam is een hoofdletter.
Voorbeeld: Ik heet Fatima El Amrani.

Bij namen van plaatsen en landen
👉 Ook steden, dorpen, landen en werelddelen krijgen een hoofdletter.
Voorbeeld: Amsterdam, België, Europa.

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer schrijf je hoofdletters? (2)
Bij namen van talen en volkeren
👉 Taalnamen en namen van mensen uit een land beginnen met een hoofdletter.
Voorbeeld: Ik spreek Nederlands. Zij is een Turkse vrouw.

Bij namen van bedrijven, merken en organisaties
👉 De eerste letter van een bedrijfs- of merknamen is een hoofdletter.
Voorbeeld: Ik werk bij Albert Heijn. Ik drink Coca-Cola.

Bij feestdagen
👉 Feestdagen beginnen met een hoofdletter.
Voorbeeld: Kerstmis, Pasen, Suikerfeest, Koningsdag.

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf de zin goed:
ik woon in rotterdam.

Slide 5 - Open vraag

Schrijf de zin goed.
mijn vriend heet jan de vries.

Slide 6 - Open vraag

Schrijf de zin goed:
zij werkt bij ikea.

Slide 7 - Open vraag

Schrijf de zin goed.
in juli gaan we naar spanje.

Slide 8 - Open vraag

Schrijf de zin goed.
mijn moeder spreekt nederlands en engels.

Slide 9 - Open vraag

Schrijf de zin goed.
met kerstmis eten we bij oma.

Slide 10 - Open vraag

Schrijf de zin goed.
de koning viert koningsdag in den haag.

Slide 11 - Open vraag

Wat zijn leestekens?

Slide 12 - Open vraag

Waarom zijn leestekens belangrijk?

Slide 13 - Woordweb

De punt (.)
Gebruik:
Je zet een punt aan het einde van een gewone zin.
De punt laat zien dat de zin klaar is.

Voorbeelden:
Ik woon in Rotterdam.
De les begint om negen uur.

Slide 14 - Tekstslide

Het vraagteken (?)
Gebruik:
Je zet een vraagteken aan het einde van een vraagzin.
De zin begint meestal met een vraagwoord (zoals wie, wat, waar, hoe).

Voorbeelden:
Waar woon jij?
Hoe gaat het met je?

Slide 15 - Tekstslide

Het uitroepteken (!)
Gebruik:
Je zet een uitroepteken aan het einde van een zin als je iets sterk zegt of voelt — bijvoorbeeld boos, blij of verbaasd.

Voorbeelden:
Pas op!
Wat mooi!
Hoera, het is vakantie!

Slide 16 - Tekstslide

De komma (,)
Gebruik:
De komma laat een korte pauze horen in de zin.
Je gebruikt de komma:
1. tussen woorden in een opsomming;
2. om twee stukjes van een zin te scheiden.

Voorbeelden:
Ik eet brood, kaas en fruit.
Omdat het regent, blijf ik thuis.

Slide 17 - Tekstslide

Maak de opdrachten:

Schrijf de zinnen goed. Klaar? Maak het werkboekje. 

1. ik woon in een groot huis met mijn familie
2. waar is mijn kamer
3. de keuken is blauw en wit
4. kijk naar de mooie tuin
5. mijn broer en ik spelen in de woonkamer
6. de hond slaapt in zijn mand
7. waarom is de deur open

---

Als je wilt, kan ik er ook **een antwoordblad** bij maken met alle **hoofdletters en leestekens correct ingevuld**, zodat je het direct kunt nakijken.

 

Slide 18 - Tekstslide

Antwoorden
1. Ik woon in een groot huis met mijn familie.
2. Waar is mijn kamer?
3. De keuken is blauw en wit.
4. Kijk naar de mooie tuin!
5. Mijn broer en ik spelen in de woonkamer.
6. De hond slaapt in zijn mand.
7. Waarom is de deur open?




Slide 19 - Tekstslide

Ken je de lesdoelen?
1. Ik schrijf hoofdletters op de goede plek. 
2. Ik ken de leestekens . , ! ?

Slide 20 - Tekstslide

de televisie staat aan

Slide 21 - Open vraag

remi en rein spelen op de speelplaats

Slide 22 - Open vraag

kookt je oma zo lekker

Slide 23 - Open vraag

in zwitserland ontspringt de rijn

Slide 24 - Open vraag