Past simple

What did you do last weekend?
1 / 26
volgende
Slide 1: Open vraag
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

What did you do last weekend?

Slide 1 - Open vraag


1. Reading??
2. Explanation of Past simple 
3. Practice with grammar 
  •  Worksheet
4. Study for test 

Today: Getting acquainted with the past simple 

Slide 2 - Tekstslide

Gebruik
Om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurt, en nu afgelopen is

2 verschillende vormen:
  1. Onregelmatige werkwoorden
  2. Regelmatige werkwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden
Vorm: Regelmatige werkwoorden → ww + -ed
Vaak zijn er tijdsaanduidingen in de zin, oftewel signaalwoorden
  • Yesterday, last year, last month, in 1937 etc. 

  • Example: 
  • I walked to school this morning.
  • She worked at the shop yesterday.

 

Slide 4 - Tekstslide

Uitzonderingen
  • Woorden die eindigen op -Y → -ied
    Example: study → studied, party → partied
  • 1 lettergreep woorden met een korte klinker → medeklinker verdubbeld
    Example: stop → stopped, grab → grabbed

Slide 5 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden
Present tense
Past tense
Perfect tense

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Irregular verbs 
Hele ww - Past simple - Voltooid dw - NL 

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de verleden tijd van kopen?
A
Buyed
B
Bought
C
Buy
D
Buied

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de voltooide tijd van vluchten?
A
flee
B
flow
C
fled
D
fleed

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het hele werkwoord van kiezen?
A
choose
B
chosen
C
chose
D
chosed

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de Nederlandse vertaling van to draw
A
knippen
B
tekenen
C
rijden
D
eten

Slide 12 - Quizvraag

Ontkenningen (-) en vragen (?)

Slide 13 - Tekstslide

to be

Slide 14 - Tekstslide

Maak de volgende zin vragend:
I broke my leg last year.

Slide 15 - Open vraag

Maak de volgende zin ontkennend:
Johnny talked to Esther yesterday.

Slide 16 - Open vraag

Opdracht:
Zet de volgende OWW in de verleden tijd (dus het 2de rijtje) en maak er een zin mee. Gebruik een signaalwoord
Example: 
Worden = became 
In 2018, I became a teacher. 

1. brengen 
2. kopen 
3. graven 
4. groeien 
5. hebben 
6. drinken 
7. vluchten 
8. rijden 

Alleen vwo doet ook zin 7 & 8 
Klaar? Leer voor de toets 

Slide 17 - Tekstslide

7

Slide 18 - Video

00:50
Mr. Bean ______ (to play) with his toys.

Slide 19 - Open vraag

01:15
His neighbour _____ (to fall) over the toy.

Slide 20 - Open vraag

02:21
Mr. Bean ______ (to talk) to the doctor.

Slide 21 - Open vraag

02:44
Mr. Bean ____ (to throw) the toy in the bin.

Slide 22 - Open vraag

03:27
The neighbour _____ (to ring) the bell.

Slide 23 - Open vraag

04:51
Mr. Bean ___ (to be) angry.

Slide 24 - Open vraag

05:55
Mr. Bean ______ (to walk) down the stairs.

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Video