BSR 7/5 1bka Grammatica woordsoorten 2+4

Lees de theorie op blz. 202 en 206.
Maak de startopdracht.
Klaar? Start alvast aan paragraaf 5.2
Startopdracht:
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
5:00
§2 Persoonsvorm en zinsdelen
§4 Onderwerp




Noteer van onderstaande zin de persoonvorm en het onderwerp. Verdeel de zin in zinsdelen door streepjes (/) te gebruiken.

'Op maandag 5 mei werd in Nederland de vrijheid gevierd.'
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lees de theorie op blz. 202 en 206.
Maak de startopdracht.
Klaar? Start alvast aan paragraaf 5.2
Startopdracht:
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
5:00
§2 Persoonsvorm en zinsdelen
§4 Onderwerp




Noteer van onderstaande zin de persoonvorm en het onderwerp. Verdeel de zin in zinsdelen door streepjes (/) te gebruiken.

'Op maandag 5 mei werd in Nederland de vrijheid gevierd.'

Slide 1 - Tekstslide

  • Je kunt de persoonsvorm in een zin vinden op drie verschillende werken.
  • Je kunt het onderwerp in een zin vinden.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les gaan we:

  • Starten met een nieuw hoofdstuk (grammatica woordsoorten);
  • de uitleg behandelen van paragraaf 1 en 3 (en hierbij aantekeningen maken);
  • Opdrachten maken.
  • Afronden en terugblikken.

Slide 3 - Tekstslide

Alle paragrafen met ZD voor de paragraaf behandelen we de komende tijd. De paragrafen met
 WS behandelen we later dit jaar.

Slide 4 - Tekstslide

Je kunt de persoonsvorm in een zin op drie manieren vinden. 
Schrijf mee in je schrift, maak aantekeningen!

Slide 5 - Tekstslide

De tijdproef
1) Verander de zin van tijd.
Het woord dat dan verandert, is de persoonsvorm. Kijk maar:
  • Naud wil in het weekend geen huiswerk maken.
  • Naud wilde in het weekend geen huiswerk maken.

Slide 6 - Tekstslide

De vraagproef
2) Maak van de zin een vraag.
Het werkwoord dat dan vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.
  • Alette, Hester en Fenna hebben woensdag ingehaald. 
  • Hebben Alette, Hester en Fenna woensdag een toets ingehaald?

Slide 7 - Tekstslide

De getalsproef
3) Verander het getal (het aantal) van de zin. Het gaat dan niet meer om één persoon, maar bijvoorbeeld om twee.
Het woord dat dan verandert, is de persoonsvorm. Kijk maar:
  • Hiddo zat tijdens de uitleg aan andere dingen te denken.
  • Hiddo en Wout zaten tijdens de uitleg aan andere dingen te denken.

Slide 8 - Tekstslide

"De docent behandelt grammatica zinsdelen met negentwintig leerlingen."
Wat is de persoonsvorm?

Slide 9 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Wie
heeft
jou
gisteren
geholpen?

Slide 10 - Sleepvraag

Zinnen bestaan uit zinsdelen. Een zinsdeel kan bestaan uit één woord of uit meerdere woorden.
Schrijf mee in je schrift, maak aantekeningen!

Slide 11 - Tekstslide

Zinsdelen
Een zin bestaat uit verschillende zinsdelen. Zinsdelen kun je uit een zin halen door te kijken naar welke woorden je voor de persoonsvorm kunt plaatsen. Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen. Een voorbeeldzin:

  • Jan heeft Pim vorige week z'n boek geleend.

Slide 12 - Tekstslide

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

De jonge held | kreeg | een onderscheiding.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

Over | een paar jaar | heeft | iedereen | een smartwatch.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag


Gisteren stonden de hongerige paarden luid te hinniken.

Neem de zin over en verdeel de zin in zinsdelen. Plaats tussen de zinsdelen een /

Slide 15 - Open vraag


Zulke fantastische verhalen hebben de docenten altijd al willen     
   overbrengen aan hun leerlingen.
Neem de zin over en verdeel die in zinsdelen. Plaats tussen de zinsdelen een /

Slide 16 - Open vraag

Het onderwerp
Mijn buurmeisje loopt naar het wokrestaurant.
In deze zin is *loopt* de persoonsvorm en mijn buurmeisje het onderwerp (ow). Vaak is het onderwerp van de zin een persoon die iets doet. 
  • Het kan ook een dier of een ding zijn. 
  • Een onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan. Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar.

Slide 17 - Tekstslide

Zinsdelen - onderwerp
Het onderwerp is te vinden door de volgende vraag te stellen:
Wie (soms: Wat) + persoonsvorm?

Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.


Slide 18 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
.
Het onderwerp
Mijn moeder
heeft
mijn brood
gesmeerd

Slide 19 - Sleepvraag

Wat is het onderwerp?
Het onderwerp
Janneke
heeft
haar werk
goed
gedaan

Slide 20 - Sleepvraag

Wat is het onderwerp?
gekeken.
Het onderwerp
We 
hebben
vanavond
een serie 

Slide 21 - Sleepvraag

Onderwerp


  • Iedere zin heeft een onderwerp.
  • De pv en het onderwerp horen bij elkaar.
  • Zonder de pv kun je het onderwerp niet vinden

Slide 22 - Tekstslide

Aan het werk
Wat?
Cursus 5.2 Persoonvorm. 
Opdracht 1 t/m 4 op blz. 200-201. 
Cursus 5.4 Onderwerp.
Opdracht 1 t/m 4 op blz. 204-205. 
Hoe?
Keuze: zelfstandig of in tweetallen.
Hulp
De 4 B's, oogje, theorie in je boek.
Tijd
Timer.
Klaar?
Werk verder aan de rest van de opdrachten uit paragraaf 5.2 en 5.4 of verder in je leesboek.
timer
15:00

Slide 23 - Tekstslide

  • Je kunt werkwoorden herkennen.
  • Je kunt inschatten op welk niveau van het keuzebord je gaat werken.
Lesdoelen

Slide 24 - Tekstslide