Introductieles eten en drinken DISK ????

Introductie en doel van de les 
Eten en drinken

Dit hoofdstuk gaat over eten en drinken. 

Aan het eind van de les ken je de betekenis van nieuwe woorden en kun je zinnen maken met die woorden. 
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolBasisschoolvmbo lwoo, b, kGroep 7,8Leerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Introductie en doel van de les 
Eten en drinken

Dit hoofdstuk gaat over eten en drinken. 

Aan het eind van de les ken je de betekenis van nieuwe woorden en kun je zinnen maken met die woorden. 

Slide 1 - Tekstslide

timer
2:00
Eten en drinken

Slide 2 - Woordweb

Wat vind je lekker om te eten?
timer
2:00

Slide 3 - Open vraag

Wat vind je niet lekker om te eten?
timer
2:00

Slide 4 - Open vraag

Uitleg van nieuwe woorden 
1.  Lees het woord
2.  Lees de betekenis(sen)
3.  Lees de voorbeeldzin(nen)
4.  Bekijk de plaatjes

Slide 5 - Tekstslide

anders
Niet hetzelfde / op een andere manier
Ik sta altijd vroeg op, maar vandaag doe ik het anders. Ik slaap uit.




                                                              

Slide 6 - Tekstslide

bedanken
Zeggen dat je er blij mee bent.
Ik bedank je voor het mooie cadeau.

Slide 7 - Tekstslide

de bestelling
dat wat je bestelt
De bestelling wordt morgen bij je thuis bezorgd.

Slide 8 - Tekstslide

handig
1. Als je gemakkelijk iets kunt maken.
2. Iets dat je goed kunt gebruiken
1. Mijn oom is erg handig. Hij maakt alles zelf.
2. Een schaar is vaak heel handig.

Slide 9 - Tekstslide

ineens
snel en zonder dat je het verwacht / plotseling
De zon scheen, maar ineens begon het te regenen.
   

Slide 10 - Tekstslide

Waar kun je iemand NIET voor bedanken?
A
voor een cadeau
B
voor een fijne middag
C
voor het lekkere eten
D
voor een slecht rapport

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord hoort NIET bij "handig"?
A
een mobiele telefoon
B
een les
C
een laptop
D
een schaar

Slide 12 - Quizvraag

Vul in:
Net was mijn vriend hier nog, maar ......... was hij weg.
A
ineens
B
flink
C
morgen
D
beter

Slide 13 - Quizvraag

Maak een zin met "de bestelling".

Slide 14 - Open vraag

Wat betekent "anders"?
A
gewoon
B
niet hetzelfde
C
een beetje
D
ineens

Slide 15 - Quizvraag

de klok
Iets waarop je kunt zien hoe laat het is
Ik zie op de klok dat het tijd is om naar huis te gaan.

Slide 16 - Tekstslide

kort
                         met een kleine lengte of duur / niet lang
De tijd was te kort om het verhaal helemaal te vertellen. Morgen vertelt hij verder.                      Hou jij van kort of van lang haar?

Slide 17 - Tekstslide

sluiten
dichtdoen / dichtmaken
Sluit de deur even, dan blijft het lekker warm in het lokaal.

Slide 18 - Tekstslide

openen
opendoen / openmaken
Een blik kun je openen met een blikopener.
Kun jij de deur even openen?

Slide 19 - Tekstslide

het product

Iets wat door een persoon of bedrijf is gemaakt of wat op het                                                              land is gegroeid.
                                                     In een supermarkt vind je heel veel
                                                     producten.
          Bij de Gamma kun je veel producten 
                                          voor de bouw kopen.

Slide 20 - Tekstslide

Welk woord hoort NIET bij
"de klok"?
A
Hoe laat is het?
B
de wijzer
C
Welke dag is het?
D
het uur

Slide 21 - Quizvraag

Wat kun je NIET doen met een product?
A
bestellen
B
fietsen
C
eten
D
betalen

Slide 22 - Quizvraag

Maak een zin met "kort".

Slide 23 - Open vraag

Welk woord hoort NIET bij
"openen" en "sluiten"?
A
de deur
B
de kast
C
de doos
D
de tafel

Slide 24 - Quizvraag

smal
met een kleine breedte / niet breed
In een Italiaanse stad zijn veel smalle straatjes.                                        

Slide 25 - Tekstslide

de snack
iets kleins wat je eet, meestal tussen twee maaltijden door
Bitterballen, kroketten en frikandellen zijn snacks.
Veel snacks eten is niet gezond.

Slide 26 - Tekstslide

snappen
begrijpen
Ik snap die som niet. Snap jij hem wel?
Ik snap niet waarom jij zo boos bent.

Slide 27 - Tekstslide

uitleggen
het zo vertellen dat iemand het begrijpt
Als ik de som niet snap, legt mevrouw Sandra ze uit.

Slide 28 - Tekstslide

vergelijken
kijken wat hetzelfde is en wat anders is
Vergelijk de appels op de foto met elkaar. Wat is hetzelfde? Wat is verschillend?

Slide 29 - Tekstslide

Maak een zin met het woord
"snappen".

Slide 30 - Open vraag

Maak een zin met het woord
"vergelijken".

Slide 31 - Open vraag

Wel woord hoort NIET bij
"de snack"?
A
een twix
B
een kroket
C
een appel
D
een frikandel

Slide 32 - Quizvraag

Wel woord hoort NIET bij
"smal"?
A
een bal
B
een straat
C
een rivier
D
een deur

Slide 33 - Quizvraag

Maak een zin met het woord "uitleggen".

Slide 34 - Open vraag

Noem minstens twee dingen die je hebt geleerd in deze les.
timer
2:30

Slide 35 - Open vraag

Noem een verbeterpunt voor deze les.
timer
2:00

Slide 36 - Open vraag