wk 10: herhaling woordsoorten

Lezen in je leesboek
timer
5:00
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lezen in je leesboek
timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we bij grammatica doen?
  • Je weet welke onderdelen bij woordsoorten en welke bij zinsontleding horen.
  • We herhalen de volgende woordsoorten:lw, znw, bnw, vz, zww en hww, pers. vnm en bijwoord
  • Aan het einde van de les ken je de  woordsoorten die deze les zijn herhaald.

Slide 3 - Tekstslide

Ontleden of woordsoorten?
Ontleden: Bij ontleden hak je een zin in stukjes. Deze stukjes noem je zinsdelen. Welke zinsdelen ken je tot nu toe?

Woordsoorten: Bij woordsoorten geef je ieder woord in een zin een naam. Dus binnen een stukje zin (zinsdeel) kun je ieder woord een eigen naam geven. Welke woordsoorten ken je tot nu toe? 

Slide 4 - Tekstslide

zelfstandig naamwoord (znw)
Zelfstandige naamwoorden zijn planten, dieren, mensen en dingen. Je kunt dit woordsoort het beste onthouden met de volgende 2 regels:

1. Er kan een lidwoord voor staan
2. Alle namen zijn zelfstandige naamwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Kun je zelf een znw bedenken?

We maken twee rondjes door de klas. Bedenk een zelfstandig naamwoord dat nog niet eerder door een klasgenoot is genoemd.
1. woorden waar een lw voor kan staan
2. alle namen

Slide 6 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord (bnw)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. 


leren
nieuwe
bruine
kapotte

Slide 7 - Tekstslide

Kun jij een bnw bedenken?
We maken weer een rondje door de klas. Je docent noemt iedere keer een ander zelfstandig naamwoord waar jij een bijvoeglijk naamwoord vóór moet bedenken.

Slide 8 - Tekstslide

Voorzetsel (vz)
Een voorzetsel kun je op de stippellijn van de volgende 2 zinnen zetten:

.... de kast
.... het feest
ondanks
tijdens
met
na
voor
langs

Slide 9 - Tekstslide

zww en hww
1 ww in de zin --> zww (kan zelfstandig voorkomen in de zin)

Meerdere werkwoorden?
1. Staat er een vdw in de zin? --> zww (zo nee, ga naar stap 2)
2. Laatste ww in de zin --> zww

Alle overige ww zijn hulpwerkwoorden (hww)

Slide 10 - Tekstslide