In deze les zitten 37 slides, met tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
§1.2 Politieke stromingen
Staatsinrichting van Nederland
Laptop en boek op de tafel
Log in op LessonUp
Tas op de grond
Mobiel in de telefoontas
Slide 1 - Tekstslide
Terugblik
DDU
Uitleg §1.2
Aan de slag
Afsluiting
DOEN
Slide 2 - Tekstslide
...uitleggen welke stromingen in het parlement bestonden
en dat de liberalen de macht hadden.
...beschrijven dat aanhangers van de verschillende politieke stromingen niet hetzelfde dachten over bijzonder onderwijs en de sociale kwestie
...uitleggen hoe politieke stromingen zich onderling
steeds meer gingen onderscheiden.
Aan het einde van de les kan je...
Slide 3 - Tekstslide
Nederland werd in 1813 een constitutionele monarchie: een koninkrijk met een grondwet.
De ministers luisterden naar de koning, het parlement had weinig te zeggen. Kortom: De koning had veel macht.
In 1848 kwam er een nieuwe grondwet, geschreven door Thorbecke. De koning had bijna geen macht meer:
De koning werd onschendbaar en er kwam ministeriëleverantwoordelijkheid
Nederland werd een parlementairedemocratie.
Het werd pas duidelijk dat de koning geen macht meer had door de Luxemburgsekwestie
Terugblik
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
DDU
Stap 1: Zelfstandig in stilte oplossen (2 minuten)
Stap 2: In duo's bespreken en tot een conclusie komen (3 minuten)
Stap 3: Klassikaal bespreken
Slide 6 - Tekstslide
DDU
Stap 1: Zelfstandig in stilte oplossen (2 minuten)
Stap 2: In duo's bespreken en tot een conclusie komen (3 minuten)
Stap 3: Klassikaal bespreken
Slide 7 - Tekstslide
In het parlement zaten verschillende politieke stromingen:
§1.2
Politieke stromingen
A
Een liberaal parlement
Liberalisme
Vrijheid
Hogere burgerij.
Willen dat mensen zoveel mogelijk vrij zijn. De overheid moet zich niet veel bemoeien met mensen en de economie.
Socialisme
Gelijkheid
Arbeiders
Vinden dat iedereen gelijkwaardig is. De regering moet armen (arbeiders) helpen met wetten en regels
Confessionalisme
Geloof
Gelovigen.
Het geloof moet centraal staan bij het besturen van het land. Er waren twee groepen confessionelen: protestanten en katholieken
Protestanten worden ook wel kleine luyden genoemd
Slide 8 - Tekstslide
Om op te komen voor hun belangen, richtten de stromingen elk eigen politieke partijen op. Deze partijen moet je (her)kennen:
§1.2
Politieke stromingen
C
DeBoze burgers
Stromingen organiseren zich
Stroming
Partijnaam
Personen
Opgericht
Aanhangers
Protestanten
Antirevolutionaire partij (ARP)
Abraham Kuypers
1879
gewone protestantse burgers 'kleine luyden'
Liberalen
Liberale Unie
nvt
1885
hogere burgerij
Socialisten
(sociaal-democraten)
Sociaal-democratische arbeiderspartij (SDAP)
Pieter Jelles Troelstra
1894
arbeiders
Katholieken
Rooms-Katholieke Staatspartij
(RKSP)
Herman Schaepman
1926
katholieken
Slide 9 - Tekstslide
een affiche (begin 20e eeuw) van de SDAP
een affiche (begin 20e eeuw) voor een katholiek sanatorium (= een soort ziekenhuis voor mensen die langdurig ziek zijn)
Slide 10 - Tekstslide
Video
Vroeger en zo: Aletta strijdt voor vrouwen
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Video
Clipphanger: Wie was Aletta Jacobs
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
Jaartallen uit deze les
1917: Algemeen Kiesrecht voor mannen/passief kiesrecht voor vrouwen
1919: actief kiesrecht voor vrouwen
Slide 15 - Tekstslide
§1.2
Politieke stromingen
A
Een liberaal parlement
Leerdoel:
Je kan uitleggen welke stromingen in het parlement bestonden en dat de liberalen de macht hadden.
Begrippen:
liberalisme
socialisme
confessionalisme
B
Sociale kwestie en schoolstrijd
Leerdoel:
Je kan beschrijven dat aanhangers van de verschillende politieke stromingen niet hetzelfde dachten over bijzonder onderwijs en de sociale kwestie
Begrippen:
industriële revolutie
verstedelijking
sociale kwestie
C
Stromingen organiseren zich
Leerdoel:
Je kan uitleggen hoe politieke stromingen zich onderling steeds meer gingen onderscheiden.
Begrippen:
emancipatie
verzuiling
censuskiesrecht
algemeen kiesrecht
sociale wetten
schoolstrijd
Slide 16 - Tekstslide
Leerdoel:
Je kan uitleggen welke stromingen in het parlement bestonden en dat de liberalen de macht hadden.
Begrippen:
liberalisme
socialisme
confessionalisme
§1.2
Politieke stromingen
A
DeBoze burgers
Een liberaal parlement
censuskiesrecht
algemeen kiesrecht
Stroming
Kernwoord
Kern
Liberalisme
Vrijheid
Hogere burgerij. Liberalen willen dat mensen zoveel mogelijk vrij zijn. De overheid moet zich niet veel bemoeien met mensen en de economie.
Socialisme
Gelijkheid
Socialisten vinden dat iedereen gelijkwaardig is. De regering moet armen (arbeiders) helpen met wetten en regels
Confessionalisme
Geloof
Het geloof moet centraal staan bij het besturen van het land. Er waren twee groepen confessionelen: protestanten en katholieken
Slide 17 - Tekstslide
Leerdoel:
Je kan uitleggen welke stromingen in het parlement bestonden en dat de liberalen de macht hadden.
Begrippen:
liberalisme
socialisme
confessionalisme
§1.2
Politieke stromingen
A
DeBoze burgers
Een liberaal parlement
censuskiesrecht
algemeen kiesrecht
Stroming
Kernwoord
Kern
Liberalisme
Vrijheid
Hogere burgerij. Liberalen willen dat mensen zoveel mogelijk vrij zijn. De overheid moet zich niet veel bemoeien met mensen en de economie.
Socialisme
Gelijkheid
Arbeiders. Socialisten vinden dat iedereen gelijkwaardig is. De regering moet armen (arbeiders) helpen met wetten en regels.
Confessionalisme
Geloof
Het geloof moet centraal staan bij het besturen van het land. Er waren twee groepen confessionelen: protestanten en katholieken
Slide 18 - Tekstslide
Leerdoel:
Je kan uitleggen welke stromingen in het parlement bestonden en dat de liberalen de macht hadden.
Begrippen:
liberalisme
socialisme
confessionalisme
§1.2
Politieke stromingen
A
DeBoze burgers
Een liberaal parlement
censuskiesrecht
algemeen kiesrecht
Stroming
Kernwoord
Kern
Liberalisme
Vrijheid
Hogere burgerij. Liberalen willen dat mensen zoveel mogelijk vrij zijn. De overheid moet zich niet veel bemoeien
met mensen en de economie.
Socialisme
Gelijkheid
Arbeiders. Socialisten vinden dat iedereen gelijkwaardig is. De regering moet armen (arbeiders) helpen met wetten en regels.
Confessionalisme
Geloof
Het geloof moet centraal staan bij het besturen van het land. Er waren twee groepen confessionelen: protestanten en katholieken De protestanten werden ook wel de kleine luyden genoemd
Slide 19 - Tekstslide
Nederland was vanaf 1848 een parlementaire democratie, maar lang niet iedereen mocht stemmen.
Dat kwam door het censuskiesrecht: alleen mensen die rijk genoeg zijn om een bepaald bedrag aan belasting te betalen, mogen stemmen.
Vrouwen hadden geen stemrecht.
Alleen rijke mannen mochten dus stemmen in 1848. Dat was ongeveer 11% van de volwassen mannen.
Veel rijke mannen stemden op de liberalen. Zij hadden dan ook de macht in het parlement
De socialisten wilden het anders. Zij wilden algemeen kiesrecht
§1.2
Politieke stromingen
A
DeBoze burgers
Een liberaal parlement
Slide 20 - Tekstslide
Verstedelijking:
Veel arme mensen trokken naar de fabriek voor werk
Gevolg: ontstaan steden. Dit noem je verstedelijking
§1.2
Politieke stromingen
B
DeBoze burgers
Sociale kwestie en schoolstrijd
Slide 21 - Tekstslide
De verslechtering van leef- en werkomstandigheden werd de sociale kwestie genoemd:
Lage lonen
Massale werkloosheid
Vrouwen- en kinderarbeid
Slechte woonomstandigheden
Slechte werkomstandigheden
§1.2
Politieke stromingen
B
DeBoze burgers
Sociale kwestie en schoolstrijd
Slide 22 - Tekstslide
Er waren nog weinig wetten om arme arbeiders te helpen. Dit soort wetten noem je sociale wetten.
De enige wet die er was:
armenwet.
§1.2
Politieke stromingen
B
DeBoze burgers
Sociale kwestie en schoolstrijd
Slide 23 - Tekstslide
Er waren nog weinig wetten om arme arbeiders te helpen. Dit soort wetten noem je sociale wetten.
De enige wet die er was:
armenwet.
Socialisten: Maak meer sociale wetten om armen te helpen.
Liberalisten: Tegenstander van dit soort wetten. Regering moet zich niet bemoeien met burgers.
Confessionelen: God had rijk en arm bepaald. Wetten waren dus niet nodig.
§1.2
Politieke stromingen
B
DeBoze burgers
Sociale kwestie en schoolstrijd
Slide 24 - Tekstslide
Een belangrijk conflict tussen liberalen, socialisten en confessionelen ging over het onderwijs.
In Nederland was Openbaar onderwijs en Bijzonder onderwijs (protestants of katholiek onderwijs).
De overheid betaalde alleen het neutrale Openbaar onderwijs. Confessionelen vonden dat Bijzonder onderwijs ook betaald moest worden door de overheid. De liberalen waren hier tegen.
Deze politieke ruzie wordt de schoolstrijd genoemd
§1.2
Politieke stromingen
B
DeBoze burgers
Sociale kwestie en schoolstrijd
Slide 25 - Tekstslide
Situatie 2e helft 19e eeuw:
Liberalen aan de macht.
Arme burgers voelen zich achtergesteld
Burgers streven naar gelijke rechten: emancipatie
Leerdoel:
Je kan uitleggen hoe politieke stromingen zich onderling steeds meer gingen onderscheiden.
Begrippen:
emancipatie
verzuiling
§1.2
Politieke stromingen
C
DeBoze burgers
Stromingen organiseren zich
Slide 26 - Tekstslide
Ontstaan verzuiling:
Protestanten gaan eigen scholen, ziekenhuizen en politieke partijen oprichten om het leven van hun groep te verbeteren. Zij willen achterban beschermen tegen 'verkeerde' ideeën
Socialisten volgen. Zij wilden kiesrecht en sociale wetten voor arbeiders
Katholieken wilden einde aan discriminatie.
Nederland kwam in de verzuiling:
Eigen scholen
Eigen verenigingen
Eigen vakbonden
Eigen media (krant, radio)
§1.2
Politieke stromingen
C
DeBoze burgers
Stromingen organiseren zich
Slide 27 - Tekstslide
Om op te komen voor hun belangen, richtten de stromingen elk eigen politieke partijen op. Deze partijen moet je (her)kennen:
§1.2
Politieke stromingen
C
DeBoze burgers
Stromingen organiseren zich
Stroming
Partijnaam
Personen
Opgericht
Protestanten
Antirevolutionaire partij (ARP)
Abraham Kuypers
1879
Liberalen
Liberale Unie
nvt
1885
Socialisten
(sociaal-democraten)
Sociaal-democratische arbeiderspartij (SDAP)
Pieter Jelles Troelstra
1894
Katholieken
Rooms-Katholieke Staatspartij
(RKSP)
Herman Schaepman
1926
Slide 28 - Tekstslide
Om op te komen voor hun belangen, richtten de stromingen elk eigen politieke partijen op. Deze partijen moet je (her)kennen:
§1.2
Politieke stromingen
C
DeBoze burgers
Stromingen organiseren zich
Stroming
Partijnaam
Personen
Opgericht
Protestanten
Antirevolutionaire partij (ARP)
Abraham Kuypers
1879
Liberalen
Liberale Unie
nvt
1885
Socialisten
(sociaal-democraten)
Sociaal-democratische arbeiderspartij (SDAP)
Pieter Jelles Troelstra
1894
Katholieken
Rooms-Katholieke Staatspartij
(RKSP)
Herman Schaepman
1926
Slide 29 - Tekstslide
Om op te komen voor hun belangen, richtten de stromingen elk eigen politieke partijen op. Deze partijen moet je (her)kennen:
§1.2
Politieke stromingen
C
DeBoze burgers
Stromingen organiseren zich
Stroming
Partijnaam
Personen
Opgericht
Protestanten
Antirevolutionaire partij (ARP)
Abraham Kuypers
1879
Liberalen
Liberale Unie
nvt
1885
Socialisten
(sociaal-democraten)
Sociaal-democratische arbeiderspartij (SDAP)
Pieter Jelles Troelstra
1894
Rooms-Katholieken
Rooms-Katholieke Staatspartij
(RKSP)
Herman Schaepman
1926
Slide 30 - Tekstslide
Om op te komen voor hun belangen, richtten de stromingen elk eigen politieke partijen op. Deze partijen moet je (her)kennen:
§1.2
Politieke stromingen
C
DeBoze burgers
Stromingen organiseren zich
Stroming
Partijnaam
Personen
Opgericht
Protestanten
Antirevolutionaire partij (ARP)
Abraham Kuypers
1879
Liberalen
Liberale Unie
nvt
1885
Socialisten
(sociaal-democraten)
Sociaal-democratische arbeiderspartij (SDAP)
Pieter Jelles Troelstra
1894
Rooms-Katholieken
Rooms-Katholieke Staatspartij
(RKSP)
Herman Schaepman
1926
Slide 31 - Tekstslide
DDU
Stap 1: Zelfstandig in stilte oplossen (2 minuten)
Stap 2: In duo's bespreken en tot een conclusie komen (3 minuten)
Stap 3: Klassikaal bespreken
Slide 32 - Tekstslide
DDU
Stap 1: Zelfstandig in stilte oplossen (2 minuten)
Stap 2: In duo's bespreken en tot een conclusie komen (3 minuten)
Stap 3: Klassikaal bespreken
Slide 33 - Tekstslide
Aan de slag!
Maken examenopdrachten (los blad)
Memo §1.1
Memo §1.2
Klaar? Oefenen op eindexamensite.nl!!!
Slide 34 - Tekstslide
Afsluiting
Stroming
Kernwoord
Kern
Liberalisme
Vrijheid
Hogere burgerij. Liberalen willen dat mensen zoveel mogelijk vrij zijn. De overheid moet zich niet veel bemoeien
met mensen en de economie.
Socialisme
Gelijkheid
Arbeiders. Socialisten vinden dat iedereen gelijkwaardig is. De regering moet armen (arbeiders) helpen met wetten en regels.
Confessionalisme
Geloof
Het geloof moet centraal staan bij het besturen van het land. Er waren twee groepen confessionelen: protestanten en katholieken De protestanten werden ook wel de kleine luyden genoemd
Slide 35 - Tekstslide
Je mocht in Nederland alleen stemmen als je rijk genoeg was. Dit noemen we het censuskiesrecht. Vrouwen mochten sowieso niet stemmen. De liberalen hadden de macht in het parlement. De socialisten wilden dit anders. Zij wilden algemeen kiesrecht.
De opkomst van de industriële revolutie zorgde voor veranderingen in de maatschappij: verstedelijking en de sociale kwestie. Voorbeelden zijn lage lonen, massale werkloosheid, kinderarbeid en slechte woon- en werkomstandigheden. Er waren nog maar weinig sociale wetten die de armen konden helpen.
Een belangrijk conflict tussen liberalen, socialisten en confessionelen was de schoolstrijd.
De burgers willen in de tweede helft van de 19e eeuw meer gelijke rechten. Dit noem je emancipatie. Om dit voor elkaar te krijgen gaan burgers samenwerken. Hierdoor raakt de samenleving verdeeld in groepen: de verzuiling.