Herhalingsles basisstof 1 t/m 4

Een geslachtscel heeft een X chromosoom. Welk type geslachtscel kan dit zijn?
A
Een eicel
B
Een zaadcel
C
Een eicel of een zaadcel
1 / 52
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Een geslachtscel heeft een X chromosoom. Welk type geslachtscel kan dit zijn?
A
Een eicel
B
Een zaadcel
C
Een eicel of een zaadcel

Slide 1 - Quizvraag

Wat is de juiste omschrijving van het genotype?
A
Alle erfelijke eigenschappen
B
Alle eigenschappen van een organisme
C
Alle uiterlijke kenmerken

Slide 2 - Quizvraag

In de afbeeldingen zie je
dezelfde honden als pup
en als volwassene.
Welke uitspraak is waar?
A
Het genotype is verandert. Het fenotype is hetzelfde gebleven.
B
Het genotype is hetzelfde gebleven. Het fenotype is verandert.
C
Zowel het genotype als het fenotype zijn verandert.
D
Zowel het fenotype als het genotype zijn hetzelfde gebleven.

Slide 3 - Quizvraag

Wanneer wordt het genotype bepaald?
A
Bij de bevruchting
B
Bij de geboorte
C
Bij het produceren van zaadcellen
D
Bij het produceren van eicellen

Slide 4 - Quizvraag

Een organisme heeft voor een bepaalde eigenschap het genotype AA. Hoe wordt dit genoemd?
A
Homozygoot dominant
B
Heterozygoot dominant
C
Homozygoot recessief
D
Heterozygoot recessief

Slide 5 - Quizvraag

Een organisme heeft voor een bepaalde eigenschap het genotype Aa. Hoe wordt dit genoemd?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot

Slide 6 - Quizvraag

Als het fenotype verandert, verandert het genotype ook
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Een organisme heeft voor een bepaalde eigenschap het genotype aa. Hoe wordt dit genoemd?
A
Homozygoot dominant
B
Heterozygoot dominant
C
Homozygoot recessief
D
Heterozygoot recessief

Slide 8 - Quizvraag

Een recessief gen kan alleen tot uiting komen als er geen dominant gen aanwezig is.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

P = ouders (parents)
g = geslachtscellen
F1 = eerste generatie nakomelingen (kinderen).
F2 = tweede generatie nakomelingen (kleinkinderen van P)

Slide 10 - Tekstslide




Kunnen twee bruine labradors blonde pups krijgen?

Slide 11 - Tekstslide

P staat voor
A
Ouders
B
Vader
C
Moeder
D
Opa en oma

Slide 12 - Quizvraag

Dit zijn de
chromosomen
van een...
A
Man
B
Vrouw

Slide 13 - Quizvraag

g staat voor
A
Geslacht
B
Geslachtscellen
C
Geslachtschromosoom

Slide 14 - Quizvraag

"De man bepaalt het geslacht van het kindje." Leg uit waarom dit zo is.

Slide 15 - Open vraag

F1 staat voor
A
Eerste generatie ouders
B
Eerste generatie nakomelingen
C
Tweede generatie nakomelingen
D
Tweede generatie ouders

Slide 16 - Quizvraag

F2 staat voor
A
Eerste generatie ouders
B
Eerste generatie nakomelingen
C
Tweede generatie nakomelingen
D
Tweede generatie ouders

Slide 17 - Quizvraag

Dit zijn de
chromosomen
van een...
A
Man
B
Vrouw

Slide 18 - Quizvraag

Verhoudingen genotype: 1:1
Verhoudingen fenotype: 1:1

Slide 19 - Tekstslide

Een blonde labrador reu (man) krijgt pups met een bruine labrador teef (vrouw). De reu is homozygoot recessief en de teef is homozygoot dominant. 
Gebruik A of a voor de eigenschappen.

Noteer het fenotype van de reu en de teef.
Noteer het genotype van de reu en de teef. 
Maak een kruisingsschema. 
Noteer de verhoudingen van het fenotype.
Noteer de verhoudingen van het genotype.

Slide 20 - Tekstslide

A
A
a
a
Fenotype: blonde vacht 
Genotype: aa
Fenotype: bruine vacht 
Genotype: AA

Slide 21 - Tekstslide

A
A
a
Aa
a

Slide 22 - Tekstslide

A
A
a
Aa
a
Aa

Slide 23 - Tekstslide

A
A
a
Aa
Aa
a
Aa

Slide 24 - Tekstslide

A
A
a
Aa
Aa
a
Aa
Aa

Slide 25 - Tekstslide

A
A
a
Aa
Aa
a
Aa
Aa

Slide 26 - Tekstslide

A
A
a
Aa
Aa
a
Aa
Aa

Slide 27 - Tekstslide

A
A
a
Aa
Aa
a
Aa
Aa

Slide 28 - Tekstslide

A
A
a
Aa
Aa
a
Aa
Aa

Slide 29 - Tekstslide

A
A
a
Aa
Aa
a
Aa
Aa
Verhouding genotype: 1
Verhouding fenotype: 1

Slide 30 - Tekstslide

Twee honden uit de F1 generatie krijgen pups. 




Noteer het fenotype van de reu en de teef.
Noteer het genotype van de reu en de teef. 
Maak een kruisingsschema. 
Noteer de verhoudingen van het fenotype.
Noteer de verhoudingen van het genotype.

Slide 31 - Tekstslide

A
a
A
a
Fenotype: bruine vacht 
Genotype: Aa
Fenotype: bruine vacht 
Genotype: Aa

Slide 32 - Tekstslide

A
a
A
AA
a

Slide 33 - Tekstslide

A
a
A
AA
Aa
a

Slide 34 - Tekstslide

A
a
A
AA
Aa
a
Aa

Slide 35 - Tekstslide

A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa

Slide 36 - Tekstslide

A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa

Slide 37 - Tekstslide

A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa

Slide 38 - Tekstslide

A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa

Slide 39 - Tekstslide

A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa
Verhoudingen genotype: 1:2:1

Verhoudingen fenotype: 3:1

Slide 40 - Tekstslide


Kunnen twee bruine labradors blonde pups krijgen?
Ja, als beide ouders heterozygoot zijn. 
Eén ouder homozygoot dominant, ander heterozygoot: alle pups bruin

Slide 41 - Tekstslide

Een blonde labrador reu (man) krijgt pups met een bruine labrador teef (vrouw). De reu is homozygoot recessief en de teef is heterozygoot.
Gebruik A of a voor de eigenschappen.

Noteer het fenotype van de reu en de teef.
Noteer het genotype van de reu en de teef. 
Maak een kruisingsschema. 
Noteer de verhoudingen van het fenotype.
Noteer de verhoudingen van het genotype.

Slide 42 - Tekstslide

A
a
a
a
Fenotype: blonde vacht 
Genotype: aa
Fenotype: bruine vacht 
Genotype: Aa

Slide 43 - Tekstslide

A
a
a
Aa
a

Slide 44 - Tekstslide

A
a
a
Aa
aa
a

Slide 45 - Tekstslide

A
a
a
Aa
aa
a
Aa

Slide 46 - Tekstslide

A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa

Slide 47 - Tekstslide

A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa

Slide 48 - Tekstslide

A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa

Slide 49 - Tekstslide

A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa

Slide 50 - Tekstslide

A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa
Verhouding genotype: 1:1
Verhouding fenotype: 1:1

Slide 51 - Tekstslide

Huiswerk: leren voor de toets!

Slide 52 - Tekstslide