Weer en klimaat - weerelementen

Weer en klimaat - weerelementen
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Weer en klimaat - weerelementen

Slide 1 - Tekstslide

Programma
1. Opdracht: misvattingen over weer en klimaat?  (5 min)
2. Wat gaan we deze les leren? - de leerdoelen (2 min)
3. Opdracht: kennen we de weerelementen al? (5 min)
4. Uitleg: weerelementen, deel 1 (8 min)
5. Opdracht: een weerkaart maken (15 min)
6. Uitleg: weerelement luchtdruk (5 min)
6. Verwerken: examenvragen (10 min)
8. Afronding - hoe hebben we gewerkt en wat hebben we geleerd? (10 min)

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht: misvattingen over weer en klimaat?
Wat: checken wat je allemaal al weet over het verschil tussen weer en klimaat

Hoe: 
  • Werk alleen, dus zonder te praten en kijk niet bij je buur
  •  Op je wisbordje: zijn de stellingen juist of onjuist?
  •  Houd je bordje pas omhoog als de docent het zegt

Stellingen: 

1. Vandaag is het 8 graden en valt er veel regen in Nederland.
2. In Spanje zijn de zomers meestal heet en droog.
3. Morgen wordt er harde wind en onweer verwacht in het zuiden van het land.
4. In het poolgebied is het bijna altijd koud en ligt er sneeuw.
5. De afgelopen week is het iedere dag zonnig geweest in Nederland.
Extra: bekijk de stellingen goed. Wat is een belangrijk verschil tussen 'weer' en 'klimaat'?
timer
3:00

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Focusvraag:
Kun je een korte uitleg geven van luchtdruk én een eenvoudig weerbericht omzetten in een weerkaart met de juiste weerelementen?

Aan het eind van deze les kun je:
1. het weer van de dag beschrijven aan de hand van de vijf weerelementen;
2. de vijf weerelementen herkennen in een tekst of gesproken weerbericht;
3. de vijf weerelementen correct verwerken in een eenvoudige weerkaart (symbolen/tekens op juiste plek, met uitleg).
4. het weerelement ‘luchtdruk’ uitleggen en de invloed ervan op het weer beschrijven; 



Slide 4 - Tekstslide

Opdracht: kennen we de weerelementen al?
Wat: Kun je een beschrijving geven van het weer van vandaag met behulp van de weerelementen?

Hoe?
Kijk naar buiten.
Geef in je schrift een beschrijving van het weer op dit moment. (Stel je bent weerman/vrouw en je moet nu het weer presenteren, wat zou je dan zeggen? Schrijf dit in je schrift.)

Klaar? Vergelijk jouw beschrijving met die van je groepsgenoten. Pas jouw beschrijving zonodig aan.

Hulp: je groepsgenoten



timer
3:30

Slide 5 - Tekstslide

Weer
Met 'weer' bedoelen we: 'de toestand van de lucht om ons heen' .
Of te wel: welke kenmerken heeft de lucht op dit moment?
Dat klinkt heel vaag en moeilijk, maar dat valt wel mee gelukkig!

De kenmerken van de lucht noemen we 'weerelementen' en er zijn er 5.
1. Temperatuur
2. Wind
3. Bewolking
4. Neerslag
5. Luchtdruk

Belangrijk is dat het weer van tijd tot tijd anders is en dat het weer van plaats 
tot plaats anders is. Het weer van vandaag is dus anders dan het weer van morgen.
Het weer in Amsterdam is anders dan het weer in Maastricht.

Slide 6 - Tekstslide

Weerelementen
Waarschijnlijk weet je al heel veel over de weerelementen.
Dit is wat je in ieder geval moet weten:

Temperatuur: hoe warm of koud is het?
Dit meten we met een thermometer in graden Celsius.

Neerslag: valt er wel of geen neerslag?
Vormen van neerslag zijn: regen, sneeuw
hagel, mist en ijzel.

Bewolking: zijn er wel of geen wolken?

Wind: waait het hard of zacht en uit welke richting komt de wind?
We meten de kracht van de wind in Beaufort. 0 Bft = geen wind, 12 Bft = een orkaan.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht: een weerkaart maken
Wat: maak een weerkaart bij het onderstaande weerbericht.

Hoe: 
  • Gebruik de kaart van Nederland.
  • Bedenk: hoe ga je de weerelementen (temperatuur, neerslag, wind en bewolking) tekenen?
  • Werk alleen


Weerbericht:
    In het noorden van Nederland is het koud. De temperatuur komt er niet boven de -3 graden. Het waait er hard met windkracht 6 uit het oosten. Overdag schijnt de zon. In het Zuiden is het een stukje warmer. De temperatuur komt er uit op +3 graden. Het is bewolkt en er valt af en toe wat regen. De wind is matig, kracht 3, uit het zuid-oosten. In het oosten kan het gaan sneeuwen. De temperatuur ligt er rond het vriespunt. De wind komt uit het oosten met kracht 4. In het westen regent het de hele dag. De wind uit het oosten is zwak, kracht 2. Het wordt er zo'n 5 graden.  

    Hulp: Alleen als je er echt niet uitkomt, mag je overleggen met je buur.

    timer
    12:00

    Slide 8 - Tekstslide

    Het 5e weerelement: luchtdruk
    Het 5e en laatste weerelement is luchtdruk.
    Het is een belangrijk weerelement, want ->
    • het bepaalt of er wel of geen neerslag valt
    • het bepaalt uit welke richting de wind komt en of het hard of zacht waait. 
    Maar het is ook een lastig weerelement.

    Dit moet je weten ->
    Luchtdruk gaat over het gewicht van de lucht.
    Er zijn twee soorten luchtdruk: hoge luchtdruk en lage luchtdruk.
    Lucht beweegt altijd van hogedruk naar lagedruk en dat voel je als wind!


    Luchtdruk meet je met een barometer.

    Slide 9 - Tekstslide

    Het 5e weerelement: luchtdruk
    Hogedruk = het regent niet
    Het is zonnig weer.
    Lagedruk = het regent wel
    Het is regenachtig weer.
    Let op: luchtdruk gaat over neerslag en wind, maar absoluut niet over temperatuur!

    Slide 10 - Tekstslide

    Verwerken: examenvragen
    Wat: kunnen we met wat we nu geleerd hebben examenvragen beantwoorden?

    Hoe: 
    • werk alleen en praat dus helemaal niet!
    • lees de vragen door + onderstreep de belangrijke begrippen.
    • wat weet je over deze begrippen?
    • maak de 3 examenvragen binnen de tijd


    Klaar: 
    • Maak vraag 4, de extra vraag

    Hulp: Geen!

    timer
    8:00

    Slide 11 - Tekstslide

    Afsluiting: hebben we (juist) geleerd?
    Reflectie:
    Hoe hebben jij gewerkt?
    Hoe heeft de klas gewerkt?
    Hoe deed de juf het?

    Leerdoelen:
    1. het weer van de dag beschrijven aan de hand van de vijf weerelementen;
    2. de vijf weerelementen herkennen in een tekst of gesproken weerbericht;
    3. de vijf weerelementen correct verwerken in een eenvoudige weerkaart (symbolen/tekens op juiste plek, met uitleg).
    4. het weerelement ‘luchtdruk’ uitleggen en de invloed ervan op het weer beschrijven; 

    Check: hebben we (juist) geleerd?
    Schrijf je naam op de post-it en beantwoord de vraag op de laatste slide!


    Slide 12 - Tekstslide

    Afsluiting: hebben we (juist) geleerd?
    Check: hebben we (juist) geleerd?
    Schrijf je naam op de post-it en beantwoord de vraag.
    Werk alleen: dus praat niet en kijk niet bij je buur.

    Welke antwoorden zijn juist?
    1. Als het in Amsterdam regent, regent het in Purmerend ook.
    2. De kracht van de wind meten we in Beaufort.
    3. Als de luchtdruk hoog is, is het warm en zonnig weer.
    4. Het waait doordat de lucht stroomt van hoge naar lage luchtdruk.
    5. Als er veel verschillen in luchtdruk zijn, dan waait het ook hard.


    Slide 13 - Tekstslide