H1L21 - 2HC - Herhaling leerstof - maandag








: )


Maandag

Planning van dit uur

  • Herhaling leerstof repetitie - keuzeopdracht





Aan het einde van deze les
  • heb je geleerd voor de repetitie 



Welkom 2HC
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les








: )


Maandag

Planning van dit uur

  • Herhaling leerstof repetitie - keuzeopdracht





Aan het einde van deze les
  • heb je geleerd voor de repetitie 



Welkom 2HC

Slide 1 - Tekstslide

Individueel werken 
of samenwerken
timer
30:00
Wat
Verzamel drie sterren van het blad met keuze-opdrachten 
Hoe
Individueel of samen, rustig overleggen
Hulp
Ik loop rond om vragen te beantwoorden 
Tijd
Ongeveer dertig minuten 
Uitkomst
- Deze leerstof komt terug op de repetitie
- Aan het einde van de les vraag ik (willekeurig) drie leerlingen om kort te vertellen wat zij hebben gedaan 
Klaar
Leer op je eigen manier verder voor de repetitie: bijvoorbeeld door een andere keuze-opdracht, samenvatten of Test Jezelf

Slide 2 - Tekstslide

Samenvatting van de les
Jij
  • hebt geleerd voor de repetitie 

Morgen
  • Les boekverslag 

Huiswerk
  • Lees de werkwijzer van het boekverslag 
  • Leer de repetitie van vrijdag 


Slide 3 - Tekstslide

Tekstverband
           tekstgedeelte 1                          signaalwoord                            tekstgedeelte 2 

Slide 4 - Tekstslide

Tekstverband
           tekstgedeelte 1                           signaalwoord                  tekstgedeelte 2 
  Het is mooi weer buiten                        toch                                  blijf ik binnen. 

Slide 5 - Tekstslide

Tekstverbanden
tekstverband
signaalwoorden
opsommend
ten eerste, om te beginnen, ook, tevens, bovendien, daarnaast, niet alleen.... maar ook, verder, zowel... als, ten slotte 
tijdsvolgorde
eerst, intussen, terwijl, toen vervolgens, daarna, nadat, zodra, ten slotte
tegenstelling
maar, echter, evenwel, toch, daarentegen, integendeel, enerzijds .... anderzijds, daar staat tegenover
uitleggend
bijvoorbeeld, dat wil zeggen, met andere woorden, zoals 
redengevend
want, omdat, daarom, immers, namelijk 
concluderend
dus, dan ook, hieruit volgt, de slotsom is, concluderend

Slide 6 - Tekstslide

Tekstverbanden
tekstverband
signaalwoorden
opsommend
ten eerste, om te beginnen, ook, tevens, bovendien, daarnaast, niet alleen.... maar ook, verder, zowel... als, ten slotte 
tijdsvolgorde
eerst, intussen, terwijl, toen vervolgens, daarna, nadat, zodra, ten slotte
tegenstelling
maar, echter, evenwel, toch, daarentegen, integendeel, enerzijds .... anderzijds, daar staat tegenover
uitleggend
bijvoorbeeld, dat wil zeggen, met andere woorden, zoals 
redengevend
want, omdat, daarom, immers, namelijk 
concluderend
dus, dan ook, hieruit volgt, de slotsom is, concluderend
vergelijkend
net als, zoals, evenals

Slide 7 - Tekstslide

Onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp
waar de tekst over gaat
- Te vinden in (onder)titel en inleiding
- Formuleer in één of enkele woorden
Hoofdgedachte
het belangrijkste wat de schrijver 
over het onderwerp zegt
- Te vinden in inleiding en slot
- Formuleer in één zin 
                  /                                       \
Informatieve tekst       Betogende tekst
Feitelijke informatie   Mening + argument

Slide 8 - Tekstslide

Tekstdoel, -soort, -vorm
tekstdoelen
tekstsoorten
tekstvormen
informeren
informatieve teksten
nieuwsbericht, handleiding, recept, instructie
overtuigen
betogende teksten
ingezonden brief, klachtenbrief
activeren
activerende teksten
advertentie, reclame, folder, oproep
amuseren 
amuserende teksten 
verhaal, liedtekst, stripboek 

Slide 9 - Tekstslide

Verkennend lezen
  • Titel
  • Inleiding
  • Tussenkopjes
  • Eerste zin van iedere alinea
  •  Slot
  • Afbeeldingen
  • Bron

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

, komma ,
Tussen twee persoonsvormen van een samengestelde zin. 
 Om het virus te stoppen, moet iedereen thuisblijven.

Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden
Onderzoekers werken in moderne, witte, felverlichte en koude laboratoria.
In een opsomming
Hij kocht ijs, slagroom en hoorntjes.

Slide 12 - Tekstslide

dubbele punt :
  • Na een dubbele punt: kleine letter
  • Behalve: citaat / naam 
Als aankondiging van een opsomming
Dit ga je doen:
1. Je opent de colafles.
2. Je voegt de mentos toe. 
Als aankondiging van een uitleg of een voorbeeld.
Je kunt kiezen: je werkt in een groepje van drie of je werkt alleen.
Als aankondiging van een citaat (iets wat iets of iemand zegt).
Carola: ‘Laat mij maar alleen werken, daar houd ik van.’

Slide 13 - Tekstslide

aanhalingstekens '
Bij een direct citaat
'Gebeurt er nog wat leuks hier?' vroeg mijn vriendin bij de deur.
Als je een letterlijk stukje uit een tekst overneemt
De Volkskrant berichtte: 'Extreem weer is voor de helft het gevolg van de opwarming van de aarde.'
Als je een woord of zin bijzondere aandacht wilt geven
Hoe spel je 'algoritme'? 

Slide 14 - Tekstslide

Leestekens 2HV
Komma
Dubbele punt
Aanhalingstekens
tussen twee persoonsvormen
voor een opsomming
bij een direct citaat
tussen bijvoeglijk naamwoorden
voor een uitleg of voorbeeld
als je een letterlijk stuk tekst overneemt
in een opsomming
voor een citaat
als je een woord of zin bijzondere aandacht wilt geven

Slide 15 - Tekstslide

Voor- en achtervoegsels
Voorvoegsels: plak je voor een woord, kan niet los voorkomen
bijvoorbeeld 'a' in asociaal

Achtervoegsels: plak je achter een woord, kan niet los voorkomen
bijvoorbeeld 'ig' in aardig

  • Geven een andere betekenis aan het woord, bijvoorbeeld een tegenstelling (inactief)

Slide 16 - Tekstslide

Stappenplan zinsontleding


Ga je zinsdelen benoemen? Werk altijd in deze volgorde:

1. Benoem de pv
Zet een streep onder de pv
2. Verdeel de zin in zinsdelen
Zet strepen tussen de zinsdelen
3. Benoem het gezegde: wg of ng?
Zet 'wg' of 'ng' boven het gezegde
4. Benoem het onderwerp
Zet 'o' boven het onderwerp
5. Benoem het lijdend voorwerp
Zet 'lv' boven het lijdend voorwerp
6. Benoem het meewerkend voorwerp
Zet 'mv' boven het meewerkend voorwerp
7. Benoem de bijwoordelijke bepalingen
Zet 'bwb' boven de bijwoordelijke bepaling

Slide 17 - Tekstslide

Soorten zinnen
Enkelvoudige zin
Samengestelde zin
één zin, één persoonsvorm
twee of meer zinnen die aan elkaar geplakt zijn
Isa heeft een nieuwe telefoon gekocht. 
1. Twee hoofdzinnen (want, maar, en, of, dus) 
2. Hoofdzin + bijzin (omdat, toen, sinds, dat) 
Isa heeft een nieuwe telefoon gekocht en ze is een kop koffie gaan drinken. 
Isa heeft een nieuwe telefoon gekocht omdat haar oude kapot was. 

Slide 18 - Tekstslide

Hoofd- en bijzin
Hoofdzin
Bijzin
Persoonsvorm en onderwerp staan naast elkaar, er kunnen geen woorden tussen
Er kunnen woorden tussen het onderwerp en de persoonsvorm

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeldzin
  o      pv 
             o    pv
Isa heeft een nieuwe telefoon gekocht
maar hij doet het niet goed 
                hoofdzin
                          hoofdzin

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeldzin
  o      pv 
                 o                       pv
Isa heeft een nieuwe telefoon gekocht
omdat de oude kapot was
                hoofdzin
                          bijzin

Slide 21 - Tekstslide

Woordsoorten
lidwoord
de, het, een
bijvoeglijk naamwoord
knap, dromerig, katoenen
zelfstandig naamwoord
kapper, tijdschrift, Schevingen, oorzaak
voorzetsel
voor, met, aan, tijdens, ondanks
voegwoord
en, maar, want, of, dat, omdat, terwijl, als
werkwoord 
- koppelwerkwoord 
- hulpwerkwoord 
- zelfstandig werkwoord)

zijn, worden, blijven
hebben, zijn, kunnen, mogen, willen
werken, kopen, spelen 
voornaamwoord 
- persoonlijk
- bezittelijk
- aanwijzend
- vragend

ik, ons, jullie, wij
mijn, jullie, haar, uw, hun
die, deze, dit, zo'n, zulk
wie, wat, wat voor, welke (verwijst naar iets duidelijks terug)

Slide 22 - Tekstslide

Tijden van het werkwoord
o.t.t.
onvoltooid tegenwoordige tijd
Hij werkt. 
o.v.t.
onvoltooid verleden tijd
Hij werkte.
v.t.t.
voltooid tegenwoordige tijd
Hij heeft gewerkt.
v.v.t.
voltooid verleden tijd
Hij had gewerkt.
o.t.t.t.
onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd
De trein zal vanmiddag aankomen.
o.v.t.t.
onvoltooid verleden toekomende tijd
De trein zou aankomen.
v.t.t.t.
voltooid tegenwoordig toekomende tijd
De trein zal vanmiddag rond drie uur aangekomen zijn. 
v.v.t.t.
voltooid verleden toekomende tijd
De trein zou vanmiddag rond drie uur aangekomen zijn. 

Slide 23 - Tekstslide