Basiswortschatz (J5)

Zahlen 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 5

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zahlen 

Slide 1 - Tekstslide

Schreibe auf Deutsch (in Wörter): 16

Slide 2 - Open vraag

Schreibe auf Deutsch (in Wörter): 57

Slide 3 - Open vraag

Schreibe auf Deutsch (in Wörter): 29

Slide 4 - Open vraag

Wie sagt man das auf Deutsch?:
hoe snel?

Slide 5 - Open vraag

Wie sagt man das auf Deutsch?:
vijf keer

Slide 6 - Open vraag

die Verben

Slide 7 - Tekstslide

Konjugiere das Verb:
Ihr ______ (arbeiten) im Garten.

Slide 8 - Open vraag

Konjugiere das Verb:
Du ______ (lesen) ein spannendes Buch.

Slide 9 - Open vraag

Konjugiere das Verb:
Er ______ (fahren) mit dem Bus zur Schule.

Slide 10 - Open vraag

Konjugiere das Verb:
Ihr ______ (sein) müde.

Slide 11 - Open vraag

Konjugiere das Verb:
Er ______ (wohnen) in Berlin.

Slide 12 - Open vraag

Formelles und informelles Gespräch

Slide 13 - Tekstslide

Wie sagt man das auf Deutsch?:
Vanwaar kom jij?

Slide 14 - Open vraag

Wie sagt man das auf Deutsch?:
Hoe oud bent u?

Slide 15 - Open vraag

Wie sagt man das auf Deutsch?:
Ik vind het leuk, u te leren kennen.

Slide 16 - Open vraag

Wie sagt man das auf Deutsch?:
Ik ben student (M).

Slide 17 - Open vraag

Basiswortschatz

Slide 18 - Tekstslide

Übersetze: spreken (NL --> DUI)

Slide 19 - Open vraag

Übersetze: de taal (NL --> DUI)

Slide 20 - Open vraag

Übersetze: wie (NL --> DUI)

Slide 21 - Open vraag

Übersetze: ook (NL --> DUI)

Slide 22 - Open vraag

Übersetze: wählen (DUI --> NL)

Slide 23 - Open vraag

Übersetze: Erwachsene (DUI --> NL)

Slide 24 - Open vraag

Übersetze: Beispiel (DUI --> NL)

Slide 25 - Open vraag

Übersetze: heute (DUI --> NL)

Slide 26 - Open vraag

Tipps zum Geschlecht und Plural

Slide 27 - Tekstslide

Was ist das Geschlecht von: Mittwoch
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quizvraag

Was ist das Geschlecht von: Gebirge
A
der
B
die
C
das

Slide 29 - Quizvraag

Die Pluralform von "Sohn" ist
A
Sohnen
B
Söhne
C
Sohne
D
Söhn

Slide 30 - Quizvraag