Deviant Starttaal Vooraf Op weg naar 1F Thema 4 wonen Hoofdstuk 1 woordenschat

Thema 4 wonen Les 1 'woordenschat'
> datum <
Starttaal
vooraf
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Thema 4 wonen Les 1 'woordenschat'
> datum <
Starttaal
vooraf

Slide 1 - Tekstslide


Inhoud

T4 H1 les 1: introductie startopdracht, woordenschat en gezamenlijk werken.


Lesdoelen

- Ik ken de betekenis van de themawoorden van wonen.
- Ik begrijp wat uitdrukkingen zijn. 

Slide 2 - Tekstslide

Startopdracht
In deze startopdracht ga je nadenken over soorten huizen die je kent en welke manier van wonen jou aanspreekt.

Slide 3 - Tekstslide



Welk huis zie je?
A
Aan het water
B
Met een tuin
C
In een rijtjeshuis
D
Op het water

Slide 4 - Quizvraag



Welk huis zie je?
A
Met zonnepanelen
B
In een boerderij
C
In een appartement
D
Zonder zonnepanelen

Slide 5 - Quizvraag

Hoe heet dit soort huis?

Slide 6 - Open vraag

Hoe heet dit soort huis?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Link

Maken
Vanaf blz. 217: maak opdracht 1 en 2 (zonder opdracht 2D).

Slide 9 - Tekstslide

Een klein deel van een stad of dorp.
Een deel van een stad of dorp met naam.
Het midden van een stad of dorp.
Je officieel ergens voor aanmelden.
Geld betalen om iets te gebruiken van iemand anders.
Het gebied buiten de stad met weilanden.
Het hele gebied met burgemeester.
Iets veranderen door te bouwen/afbreken.
Het gebouw
Iemand die in een bepaalde plaats of land woont.
de buurt
het centrum
de gemeente
huren
inschrijven
de inwoner
het pand
het platteland
de wijk
verbouwen

Slide 10 - Sleepvraag

Maak de zin af:
De flat is een onderdeel van een groot...

(buurt - centrum - gemeente - inschrijven - inwoners - pand - platteland - verbouwen - wijk)

Slide 11 - Open vraag

Maak de zin af:
Soms gaan Irina en haar moeder eten bij mensen uit de...

(buurt - centrum - gemeente - inschrijven - inwoners - pand - platteland - verbouwen - wijk)

Slide 12 - Open vraag

Maak de zin af:
Irina gaat liever naar het ... van de stad om te winkelen.

(buurt - centrum - gemeente - inschrijven - inwoners - pand - platteland - verbouwen - wijk)

Slide 13 - Open vraag

Maak de zin af:
Irina's moeder wandelt graag in het park aan de rand van de...

(buurt - centrum - gemeente - inschrijven - inwoners - pand - platteland - verbouwen - wijk)

Slide 14 - Open vraag

Maak de zin af:
Irina helpt haar vader soms bij het ... van de boerderij.

(buurt - centrum - gemeente - inschrijven - inwoners - pand - platteland - verbouwen - wijk)

Slide 15 - Open vraag

Uitleg 1 - de uitdrukking
Een uitdrukking is een vorm van figuurlijk taalgebruik. Uitdrukkingen zijn uitspraken die mensen wel eens doen en die vaak al heel lang bestaan. Soms is er een wijze les in verwerkt.

Bijvoorbeeld

oost west, thuis best.
Je voelt je thuis het meest op je gemak.
Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens anders.
Het is nergens zo fijn als thuis.
heel wat in huis hebben.
Heel veel kunnen.
Op iemand kunnen bouwen. 
Iemand kunnen vertrouwen. 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Wat betekend...

Bergen verzetten?

Slide 18 - Open vraag

Wat betekend...

Werken als een paard?

Slide 19 - Open vraag

Wat betekend...

Werk aan de winkel?

Slide 20 - Open vraag

Maken
Vanaf blz. 231: maak opdracht 5 en 6.

Klaar?

Slide 21 - Tekstslide