Les verbes en -er (présent)
1 / 18
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Hoe vind je de stam van een w.w.
op -er ?
op -er ?
A
door -er eraf te halen
B
door niks te doen
C
door er de -r af te halen
Slide 2 - Quizvraag
Schrijf de stam op van het w.w.
aimer
aimer
Slide 3 - Open vraag
Schrijf de stam op van het w.w.
jouer
jouer
Slide 4 - Open vraag
Wat zijn de uitgangen van w.w. op -er?
Slide 5 - Woordweb
Il ... à Paris.
A
habitent
B
habites
C
habite
D
habitez
Slide 6 - Quizvraag
J'aimes le quartier.
Correct
Niet correct
Slide 7 - Poll
Nous ... de la musique pop.
A
habitez
B
habitons
C
habite
D
habitent
Slide 8 - Quizvraag
Werkwoorden op -er. Sleep de vervoegingen van het werkwoord 'parler' naar de juiste persoon.
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
parle
parlez
parlons
parlent
parle
parles
Slide 9 - Sleepvraag
Tu ... (danser)
Slide 10 - Open vraag
Elles ... (jouer)
Slide 11 - Open vraag
Hugo et Marc ... du piano.
A
joue
B
jouent
C
jouez
D
jouons
Slide 12 - Quizvraag
Les garçons ... le foot.
A
préférez
B
préfère
C
préfèrent
D
préférons
Slide 13 - Quizvraag
Camille et Daphne ... un film. (regarder)
Slide 14 - Open vraag
Patrick ... à l'opéra. (chanter)
Slide 15 - Open vraag
Slide 16 - Tekstslide
Werkwoorden op -er. Sleep de vervoegingen van het werkwoord 'parler' naar de juiste persoon.
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
parle
habitez
regardons
détestent
joue
danses
