Grammatica woordsoorten 1: werkwoorden

Werkwoorden
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
In deze les leer je alles over
werkwoorden

- je weet welke soorten
  werkwoorden er zijn.
- je kunt zelfstandige werkwoorden
  in een zin benoemen.
- je kunt hulpwerkwoorden
  in een zin benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

werkwoorden

Slide 3 - Woordweb

0

Slide 4 - Video

Werkwoorden

Alle werkwoorden kun je onderverdelen in twee soorten:

1. DOEN  De doe-woorden geven een handeling aan. Wat iemand
                doet is een handeling. (lopen, drinken, vertellen, etc)

    * Deze werkwoorden vormen het werkwoordelijk gezegde (WG).


2. ZIJN    Dit werkwoord gebruik je om iets te beschrijven. Het geeft aan
   wat iemand of iets is. (Je bent een goede voetballer. De lamp is stuk.)

* Deze koppelwerkwoorden vormen een naamwoordelijk gezegde (NG).


 

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
Dit werkwoord:

- geeft aan in welke tijd een zin staan (Tegenwoordige of verleden tijd)

- past zich altijd aan het onderwerp aan (staat het onderwerp in het
  enkelvoud, dan staat de persoonsvorm ook in het enkelvoud. Is het
  onderwerp meervoud, dan is de persoonsvorm ook meervoud)

 

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoorden

Werkwoorden hebben ook verschillende functies in een zin. Daarom brengen we alle werkwoorden in drie categorieën onder:
1.    zelfstandige werkwoorden (zww)
2.    hulpwerkwoorden (hww)
3.    koppelwerkwoorden (kww)

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandige werkwoorden

* Zelfstandige werkwoorden laten zien wat er gebeurt in
  de zin.
* Het werkwoord heeft een duidelijke betekenis.
* Ze kunnen in hun eentje gebruikt worden en vormen
  alleen het werkwoordelijk gezegde van de zin.
         vb. Jan eet een appel. (iemand doet iets)
               Het schilderij hangt aan de muur (Iets doet iets)

Slide 8 - Tekstslide

Hulpwerkwoorden

Hulpwerkwoorden vormen samen met het zelfstandig werkwoord het werkwoordelijk gezegde van de zin. Vergelijk de volgende zinnen eens met elkaar.
         vb. Jan eet een appel. (eet = zww)
              Jan heeft een appel gegeten.  (heeft = hww   gegeten = zww)

Nu zijn er twee werkwoordsvormen: heeft en gegeten. Gegeten drukt de handeling uit, heeft zegt iets over de tijd waarop de appel gegeten is.

Als er in een zin twéé of méér werkwoordsvormen voorkomen, is de persoonsvorm (pv) altijd een hulpwerkwoord.

Slide 9 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden

Vb: Kleine hondjes blijken lief.
In deze zin staat één werkwoord: blijken. Dat is dus automatisch het hoofdwerkwoord. Koppelwerkwoorden zijn bijzondere werkwoorden, want het zijn geen echte zelfstandige werkwoorden.  Je kunt niet zeggen: Kleine hondjes blijken.*

Het werkwoord “blijken” heeft in deze zin het woord “lief” nodig. Het woord “lief” wordt gekoppeld aan het onderwerp “kleine hondjes”.

Omdat “blijken” zorgt voor dat koppelen, noemen we “blijken” een koppelwerkwoord. Er hoort dus altijd nóg een zinsdeel bij, want één zinsdeel kun je niet koppelen. In dat zinsdeel staat een zelfstandig naamwoord en/of een bijvoeglijk naamwoord)

Slide 10 - Tekstslide

Het werkwoord "ZIJN"

1. Het werkwoord “zijn” kan voorkomen als zelfstandig werkwoord:
         vb. Mijn zusjes zijn thuis.   Onze kat is bij de buren.
   Hier betekent “zijn”: ergens zijn (plaats).

2. Het werkwoord “zijn” kan bovendien voorkomen als hulpwerkwoord:
         vb. Mijn zusjes zijn thuis gekomen. (Toestand beschrijven)

3. Het werkwoord “zijn” kan ook voorkomen als koppelwerkwoord:
    Als het werkwoord “zijn” een koppelwerkwoord is, betekent het altijd “iets zijn”.
          vb: Zij is moe. Jullie zijn brugpiepers. De fiim is spannend.

Slide 11 - Tekstslide

Wat zijn werk-woorden meestal?

Slide 12 - Open vraag

Sleep alle werkwoorden naar "Werkwoorden" en alles wat geen werkwoord is naar "Geen werkwoord".
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
goede bedoelingen
verhuizen
heb willen houden
zijn
zijn hond

Slide 13 - Sleepvraag

Werkwoord(en)?
Hij maait het gras van zijn favoriete voetbalclub.

Slide 14 - Open vraag

Werkwoord(en)?
Hij heeft het gras van zijn favoriete voetbalclub gemaaid.

Slide 15 - Open vraag

Werkwoord(en)?
Hij zal het gras van zijn favoriete voetbalclub morgen gaan maaien.

Slide 16 - Open vraag

Werkwoord(en)?
Hij zou het gras van zijn favoriete voetbalclub morgen willen gaan maaien.

Slide 17 - Open vraag

Werkwoord(en)?

Jan heeft heel zijn leven al een grote wens.

Slide 18 - Open vraag

Werkwoord(en)?

Jan wil heel zijn leven al astronaut worden .

Slide 19 - Open vraag

Werkwoord(en)?
De radiozender 100%NL liet zijn wens in vervulling gaan.

Slide 20 - Open vraag

Werkwoord(en)?
Zijn vrouw had zijn wens bij de radiozender ingediend.

Slide 21 - Open vraag

Welk werkwoord heeft betekenis?
(zww)
Ik heb heel lekker gegeten.
A
heb
B
gegeten

Slide 22 - Quizvraag

Welk werkwoord heeft betekenis?
(zww)
Wij mochten in het zwembad zwemmen.
A
mochten
B
zwemmen

Slide 23 - Quizvraag

Welk werkwoord heeft betekenis?
(zww)
Wij kunnen de weg vragen aan de meneer.
A
kunnen
B
vragen

Slide 24 - Quizvraag

Welk werkwoord heeft betekenis?
(zww)
Hans en Grietje werden achtergelaten in het bos.
A
werden
B
achtergelaten

Slide 25 - Quizvraag

Wat zijn de werkwoorden in de zin:
De bekritiseerde scheidsrechter mag in Nederland blijven fluiten.

Slide 26 - Open vraag

Een kettingbotsing kan veel schade veroorzaken
kan = ...?
A
hww
B
zww

Slide 27 - Quizvraag

Een kettingbotsing kan veel schade veroorzaken
veroorzaken = ...?
A
hww
B
zww

Slide 28 - Quizvraag

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put
is = ...?
A
hww
B
zww

Slide 29 - Quizvraag

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put
komen = ...?
A
hww
B
zww

Slide 30 - Quizvraag

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put
zitten = ...?
A
hww
B
zww

Slide 31 - Quizvraag

Een amateurvoetballer heeft tijdens een sliding zijn been gebroken
heeft = ...?
A
hww
B
zww

Slide 32 - Quizvraag

Een amateurvoetballer heeft tijdens een sliding zijn been gebroken
gebroken = ...?
A
hww
B
zww

Slide 33 - Quizvraag

Ik heb altijd dierenarts willen worden
heb = ...?
A
hww
B
zww

Slide 34 - Quizvraag

Ik heb altijd dierenarts willen worden
willen = ...?
A
hww
B
zww

Slide 35 - Quizvraag

Ik heb altijd dierenarts willen worden
worden = ...?
A
hww
B
kww

Slide 36 - Quizvraag

In Madame Tussauds in Londen staat sinds 2013 een wassenbeeld van zangeres Adele.
A
staat = hww
B
staat = zww

Slide 37 - Quizvraag

Aan de zuidkust van Florida zijn om nog onbekende redenen tientallen dode grienden aangespoeld.
A
zijn = hww aangespoeld = hww
B
zijn = zww aangespoeld = hww
C
zijn = hww aangespoeld = zww
D
zijn = zww aangespoeld = zww

Slide 38 - Quizvraag

Een postbode heeft maandenlang post achtergehouden.
A
heeft = hww achtergehouden = hww
B
heeft = zww achtergehouden = hww
C
heeft = hww achtergehouden = zww
D
heeft = zww achtergehouden = zww

Slide 39 - Quizvraag

De meteoriet-inslag in Rusland had ook in Nederland kunnen gebeuren.

A
had - kunnen = hww gebeuren = zww
B
had - gebeuren = hww kunnen = zww
C
had - kunnen = zww gebeuren = hww
D
had = hww gebeuren = zww

Slide 40 - Quizvraag

Doelen
- je weet welke soorten werkwoorden er zijn.
- je kunt zelfstandige werkwoorden in een zin benoemen.
- je kunt hulpwerkwoorden in een zin benoemen.
- je kunt koppelwerkwoorden in een zin benoemen



Slide 41 - Tekstslide

Ik weet welke soorten werkwoorden er zijn.
A
ja
B
nee

Slide 42 - Quizvraag

Ik kan zelfstandige werkwoorden in een zin benoemen.
A
ja
B
nee

Slide 43 - Quizvraag

Ik kan hulpwerkwoorden in een zin benoemen.
A
ja
B
nee

Slide 44 - Quizvraag

Slide 45 - Tekstslide