VOEGWOORDEN

Voegwoorden
Leerdoel: Je kent de betekenis van de voegwoorden. Je kunt de voegwoorden gebruiken. Je kunt goede zinnen ermee maken.  
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Voegwoorden
Leerdoel: Je kent de betekenis van de voegwoorden. Je kunt de voegwoorden gebruiken. Je kunt goede zinnen ermee maken.  

Slide 1 - Tekstslide

Voegwoorden

Slide 2 - Woordweb

Wat is het verschil?
Voordat de les afgelopen is, ga ik naar huis.
Nadat de les afgelopen is, ga ik naar huis. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het verschil?
Ik werd woedend, omdat hij moest lachen.
Ik werd woedend, zodat hij moest lachen.

Slide 4 - Tekstslide

Zodat
🔹 Betekenis: Doel of gevolg
🔹 Gebruik: Je gebruikt zodat om aan te geven waarom iemand iets doet of wat het gevolg is van een actie.
  • Ik oefen elke dag Nederlands, zodat ik beter kan spreken.
→ Ik oefen met het doel om beter te spreken.
  • Hij praatte heel hard, zodat iedereen hem kon horen.
→ Het gevolg is dat iedereen hem kon horen.

Slide 5 - Tekstslide

Totdat
🔹 Betekenis: Tijd – iets gebeurt tot een bepaald moment
🔹 Gebruik: Je gebruikt totdat om te zeggen hoe lang iets duurt of doorgaat.

  • Wacht hier, totdat ik terugkom.
→ Je moet wachten tot het moment dat ik terugkom.


Slide 6 - Tekstslide

Voordat
🔹 Betekenis: Tijd – iets gebeurt eerder dan iets anders
🔹 Gebruik: Je gebruikt voordat om aan te geven dat iets eerst gebeurt, dan pas iets anders.

  • Was je handen, voordat je gaat eten.
→ Eerst handen wassen, dan pas eten.



Slide 7 - Tekstslide

Nadat
🔹 Betekenis: Tijd – iets gebeurt na iets anders
🔹 Gebruik: Je gebruikt nadat om aan te geven dat iets later gebeurt.

  • Ik ging naar huis, nadat de les was afgelopen.
→ De les was eerst klaar, daarna ging ik naar huis.

Slide 8 - Tekstslide

Omdat
🔹 Betekenis: Reden – waarom iets gebeurt of waarom iemand iets doet
🔹 Gebruik: Je gebruikt omdat om een reden te geven voor een handeling
  • Ik blijf thuis, omdat ik ziek ben.
→ De reden dat ik thuisblijf, is dat ik ziek ben.

🟢 Tip: Na "omdat" komt meestal inversie 
Ik ga naar bed, omdat ik moe ben.
Omdat ik moe ben, ga ik naar bed.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Ik wacht op jou, _____ het tijd is.
A
doordat
B
totdat
C
voordat
D
nadat

Slide 11 - Quizvraag

Ik wacht op jou, _____ we moeten gaan.
A
omdat
B
totdat
C
zodat
D
nadat

Slide 12 - Quizvraag

___________ ik ga douchen, doe ik de kraan aan.
A
voordat
B
totdat
C
zodat
D
nadat

Slide 13 - Quizvraag

___________ het dak lekte, werd de vloer helemaal vies.
A
voordat
B
totdat
C
zodat
D
doordat

Slide 14 - Quizvraag

Ik ging heerlijk op de bank liggen, ___________ ik thuisgekomen was.
A
voordat
B
totdat
C
zodat
D
nadat

Slide 15 - Quizvraag

Ik sta hier, _______ jij mij ziet.
A
voordat
B
want
C
zodat
D
nadat

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het verschil?
Je kunt naar het spreekuur van de dokter, mits je een afspraak hebt gemaakt.

Je kunt naar het spreekuur van de dokter, tenzij je geen afspraak hebt gemaakt.

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het verschil?
Naarmate zij langer sprak, werd hij steeds bozer.
Hij werd steeds bozer, tenzij zij langer sprak.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Behalve
➡️ Betekenis: met uitzondering van / exclusief
➡️ Gebruik: gevolgd door een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord

📚 Voorbeelden:
  • Iedereen was aanwezig, behalve Jan.
  • Ze eet alles, behalve vlees.
  • Alle studenten zijn geslaagd, behalve hij.

Slide 20 - Tekstslide

Naarmate
➡️ Betekenis: hoe meer... hoe meer / hoe minder... hoe minder
➡️ Gebruik: geeft een geleidelijke verandering of ontwikkeling aan.

📚 Voorbeeld:
  • Naarmate het donkerder wordt, gaan de straatlantaarns aan.
  • Naarmate je ouder wordt, ga je anders naar dingen kijken.

Slide 21 - Tekstslide

Ik houd niet van lachfilms. Ik ga daarom mee naar de film, ________ het geen lachfilm is.
A
behalve
B
naarmate
C
mits
D
tenzij

Slide 22 - Quizvraag

Ik houd niet van lachfilms. Ik ga daarom mee naar de film, ________ het een lachfilm is.
A
zolang
B
naarmate
C
mits
D
tenzij

Slide 23 - Quizvraag

Je mag autorijden, __________ je 18 bent.
A
zolang
B
naarmate
C
mits
D
tenzij

Slide 24 - Quizvraag

Je mag autorijden, __________ je nog geen 18 bent.
A
zolang
B
naarmate
C
mits
D
tenzij

Slide 25 - Quizvraag

________ het langer sneeuwde, werd het steeds witter.
A
zolang
B
naarmate
C
mits
D
tenzij

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Video

Aangezien
➡️ Betekenis: omdat / want
➡️ Gebruik: geeft een reden aan.

📚 Voorbeeld:
  • Aangezien het regent, blijven we binnen.
  • Aangezien hij geen geld heeft, gaat hij niet mee naar het restaurant.


Slide 28 - Tekstslide

____________ het echt heel koud is, ga ik toch buiten koffie drinken.
A
aangezien
B
naarmate
C
hoewel
D
terwijl

Slide 29 - Quizvraag

____________ ik kookte, maakte mijn broer de tafel klaar.
A
aangezien
B
naarmate
C
hoewel
D
terwijl

Slide 30 - Quizvraag

____________ je meer oefent, word je beter in Nederlands .
A
aangezien
B
naarmate
C
hoewel
D
terwijl

Slide 31 - Quizvraag

____________ het regende, gingen we toch naar het strand.
A
aangezien
B
naarmate
C
hoewel
D
terwijl

Slide 32 - Quizvraag

____________ ze geen rijbewijs heeft, gaat ze met de bus.
A
aangezien
B
naarmate
C
hoewel
D
terwijl

Slide 33 - Quizvraag

____________ zij hard studeerde, haalde ze de toets niet.
A
aangezien
B
naarmate
C
hoewel
D
terwijl

Slide 34 - Quizvraag

____________ het echt heel koud is, ga ik toch buiten koffie drinken.
A
aangezien
B
naarmate
C
hoewel
D
terwijl

Slide 35 - Quizvraag

____________ hij ziek is, blijft hij vandaag thuis.
A
aangezien
B
naarmate
C
hoewel
D
terwijl

Slide 36 - Quizvraag

____________ de kinderen buiten speelden, las hun moeder een boek.
A
aangezien
B
naarmate
C
hoewel
D
terwijl

Slide 37 - Quizvraag

____________ hij moe was, bleef hij tot laat op het feest.
A
aangezien
B
naarmate
C
hoewel
D
terwijl

Slide 38 - Quizvraag

Kun je de zin afmaken?
Ik ga naar huis, tenzij

Slide 39 - Open vraag

Kun je de zin afmaken?
Ik ga naar huis, aangezien

Slide 40 - Open vraag

Kun je de zin afmaken?
Ik ga naar huis, hoewel

Slide 41 - Open vraag

Kun je de zin afmaken?
Ik zal je helpen, mits

Slide 42 - Open vraag

Ik begrijp hoe ik de voegwoorden kan gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 43 - Poll