Het lijdend voorwerp

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

grammatica tot nu toe

1. Zoek de persoonsvorm

2. Verdeel de zin in zinsdelen

3. Zoek het onderwerp van de tekst

    wie/wat + pv?

4. Zoek het werkwoordelijk gezegde

    alle werkwoorden, gesplitste werkwoorden, aan het en te

 

Het lijdend voorwerp

Je stelt de vraag: Wie/wat + wg + ow?

Het antwoord hierop is het LV

Let op: niet in elke zin staat een LV

Een LV begint nooit met een voorzetsel

 

voorbeeld: De oude man heeft het hondje uitgelaten.

/De bejaarde vrouw/heeft/een nieuw boek/gekocht./

/De bejaarde vrouw/heeft/een nieuw boek /gekocht./

pv:     heeft
ow:   de bejaarde vrouw
wg:   heeft gekocht
lv:      een nieuw boek

De verdrietige peuter heeft zijn knuffel verstopt.

 

 

 

De verdrietige peuter heeft zijn knuffel verstopt.

/De verdrietige peuter /heeft /zijn knuffel /verstopt./

 

 pv: heeft

ow: de verdrietige peuter

wg: heeft verstopt

lv: zijn knuffel

Wat is het onderwerp in de zin?

Dankzij haar inzet is Denise geslaagd.

1. haar inzet
2. Denise
3. dankzij haar inzet

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Dat kind is alweer aan het huilen.

1. is huilen
2. aan het huilen
3. is aan het huilen

In elke zin staat een lijdend voorwerp

1. juist
2. onjuist

Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen:
wie/wat + wg + ow?

1. juist
2. onjuist

Bestel jij een paar broden voor mij?
Wat is het lijdend voorwerp?

1. jij
2. broden
3. een paar broden
4. voor mij

Maak de opdrachten

Jullie krijgen een kopie met zinnen.
Maak de opdrachten op de manier die op de kopie staan.