Woordenschat kerst - alle woorden

Kerst

Dag 1

de kerst 

Kerst vieren wij op 25 en 26 december.

de kerstboom

De kerstboom staat in de woonkamer.

de kerstbal

De kerstbal hangt in de kerstboom.

de kerstkaart

Ik stuur een kerstkaart naar mijn vriend.

de kerstmuziek

Ik luister naar kerstmuziek.

het cadeau

Onder de kerstboom ligt een cadeau.

het kerstverhaal

Het kerstverhaal gaat over de geboorte van Jezus.

de kerststal

Bij de kerstboom staat de kerststal.

Dag 2

de kerstavond

24 december is kerstavond.

eerste kerstdag

25 december is eerste kerstdag.

tweede kerstdag

26 december is tweede kerstdag.

het kerstdiner

De mensen zitten samen aan het kerstdiner.

de versiering

In de woonkamer hangt versiering.

de kaars

De kaars staat op tafel.

de kerstkrans

In de kerstboom hangt een kerstkrans.

de lichtjes

In de kerstboom hangen lichtjes.

Dag 3

de kerstman

De kerstman heeft een rood pak aan.

de baard

De kerstman heeft een witte baard.

de kerstmuts

De kerstmuts is rood en wit.

de sneeuw

De sneeuw is wit.

de slee

De kinderen zitten op de slee.

het rendier

Het rendier staat in de sneeuw.

inpakken

Ik pak het cadeau in.

het ijs

Het ijs is glad.

dag 4

de kerstmarkt

Op de kerstmarkt kun je kerstspullen kopen.

de kerstvakantie

Wij hebben twee weken kerstvakantie.

de kersttrui

Ik koop een kersttrui.

de kerstster

De kerstster hangt in de boom.

de kerstklok

De kerstklok hangt aan de deur.

de engel

De engel staat in de kerststal.

de piek

De piek staat boven op de kerstboom.

de elfjes

De elfjes helpen de kerstman met cadeaus inpakken.