KT2 - much/many

much / many / a lot of / (a) little / (a) few
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

much / many / a lot of / (a) little / (a) few

Slide 1 - Tekstslide

UITDAGING
Als we willen aangeven om hoeveel iets gaat, kunnen we de volgende woorden gebruiken: many, much, a lot of, (a) little & (a) few.
 

Denk maar aan zinnen als: How many apples do you want to buy? 
I want to eat a lot of ice cream. He has very little money left.

Slide 2 - Tekstslide

MANY / MUCH / A LOT OF 

Deze woorden betekenen allemaal veel.

Het verschil tussen many & much:
- How many bananas can you eat?
- How many friends did you bring to the party?
- How much water did he drink?
- Was there much rain in the afternoon?


Slide 3 - Tekstslide

MANY / MUCH / A LOT OF 

Je gebruikt much en many alleen bij vragen (?) en ontkennende zinnen (-). 
Je gebruikt a lot of alleen bij positieve zinnen (+).
(?) Why did you eat many cookies before lunch?
(?) Do you have much homework to make?
(-) She doesn't have many things to do.
(-) No, I don't want much advice from you!
(+) I want to do a lot of exercises if that is possible.
(+) I have a lot of luggage to carry.




Slide 4 - Tekstslide

LITTLE / FEW

Deze woorden betekenen allebei weinig.

Het verschil tussen little & few:
- There are very few cupcakes left.
- She has little sugar at home.





Slide 5 - Tekstslide

WANNEER A FEW / FEW EN A LITTLE / LITTLE?

Je gebruikt a few als het positief is wat je zegt (betekenis = een paar, een beetje) en je gebruikt few als het negatief is wat je zegt (betekenis = weinig, bijna geen).

+ Don't worry guys. I have a few dollars in my pocket.
- Oh no! I only have few dollars in my pocket!





Slide 6 - Tekstslide

WANNEER A FEW / FEW EN A LITTLE / LITTLE?

Je gebruikt a little als het positief is wat je zegt (betekenis = een paar, een beetje) en je gebruikt little als het negatief is wat je zegt (betekenis = weinig, bijna geen).

+ Yeah! I found a little gold in the river!
- Too bad. I found little gold in that lake.





Slide 7 - Tekstslide

OM TE ONTHOUDEN

  1. Als je een woord kunt tellen, gebruik je many
  2. Als je een woord niet kunt tellen, gebruik je much
  3. Je gebruikt much en many alleen bij vragen (?) en ontkennende zinnen (-)
  4. Je gebruikt a lot of alleen bij positieve zinnen (+)
  5. Als je een woord kunt tellen, gebruik je few
  6. Als je een woord niet kunt tellen, gebruik je little
  7. Je gebruikt a few / a little als het positief is wat je zegt
  8. Je gebruikt few / little als het negatief is wat je zegt





Slide 8 - Tekstslide

OM TE ONTHOUDEN

Slide 9 - Tekstslide

OM TE ONTHOUDEN

Slide 10 - Tekstslide