In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
What the Modals!
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
Aan het eind van de les weet ik:
wat Modal Verbs zijn
wanneer ik deze moet gebruiken en kan zinnen ermee maken.
Slide 2 - Tekstslide
Dit kan je zelf verhelpen/
verzorgen
Iemand zou naar de doctor moeten gaan (geen verplichting)
Je raadt iemand sterk aan om naar de doctor te gaan (geen verplichting)
Iemand moet naar de doctor gaan (verplicht)
Slide 3 - Sleepvraag
Modal Verbs (Hulpwerkwoorden)
Can, could, have to, should en must zijn modal verbs (hulpwerkwoorden), ze veranderen niet van vorm. Na de modal verbs komt het hele werkwoord. Enige uitzondering is de modal verb have to. Bij he/she/it verandert dit werkwoord in has to.
Slide 4 - Tekstslide
Can/Could
Je gebruikt can of could:
om mogelijkheden van iets aan te geven.
om te vragen of jij/iemand anders iets kan (doen).
Could is de beleefde versie van can!
Slide 5 - Tekstslide
should - must - have/has to
Deze hulpwoorden gebruik je om te zeggen dat er iets moet gebeuren.
1. Should = advies (geen verplichting)
2. must = als je zelf vindt dat het moet of als het moet maar het is niet verplicht (sterk advies)
3. have to / has to = het moet verplicht
Slide 6 - Tekstslide
What can you do with an appel? Schrijf in het Engels 1 mogelijkheid. Schrijf ook een vraagzin waarin je vraagt of jij/iemand anders iets kan doen met de appel.
Slide 7 - Open vraag
Use to correct modal verb to fill in the gap.
I buy some fruits.
He to go to school tomorrow.
You eat all your vegetables.
have to
must
has to
should
Slide 8 - Sleepvraag
Maak: alle opdrachten van i (chapter 2)
Can = mogelijkheden aangeven/ vragen of jij/iemand iets kan doen
- You can drive/wash a car. / - Can you please borrow me your car?
Could = Beleefde vragen
- Could you help me please.
Should = zou (eigenlijk) moeten > advies, maar geen verplichting
- Jack should study for his test.
Must = moeten > als je zelf vindt dat iets moet (sterk advies)
- You must buy that game, it is amazing.
Have to / has to = moeten > noodzaak, zekerheid, verplichting
- You have to get a VISA to get into the USA. - Shehas to study harder for the test. - I have to leave!
Slide 9 - Tekstslide
Done!
What did we learn?
Slide 10 - Tekstslide
Samenvattend:
Can, could, should, have to and must zijn hulpwerkwoorden.
Deze werkwoorden veranderen niet van vorm, behalve have to. Bij he/she/it wordt het has to.
Ze staan voor het echte werkwoord.
Slide 11 - Tekstslide
Ik weet nu wat modals zijn en hoe ik daar zinnen mee kan maken.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.