Grammatica woordsoorten

Vandaag:
Na deze les kun je onderstaande zinsdelen benoemen:
-Persoonsvorm (Les 20)
- Werkwoordelijk gezegde (Les 33)
- Onderwerp (Les 21)
- Lijdend voorwerp (Les 75)


1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1-3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Vandaag:
Na deze les kun je onderstaande zinsdelen benoemen:
-Persoonsvorm (Les 20)
- Werkwoordelijk gezegde (Les 33)
- Onderwerp (Les 21)
- Lijdend voorwerp (Les 75)


Slide 1 - Tekstslide

Socrative
Ga naar www.socrative.com. 
Klik op: Login / Student Login.
Vul de naam in van de Room: Abrobbel
Vul je (echte!) naam in en start!
Klaar? Pak je leesboek en ga (stil) lezen.

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm
De persoonsvorm kun je op drie manieren vinden in een zin:

1. De zin vragend maken
 
2. De tijd in de zin veranderen

3. Het aantal in de zin veranderen

Ik loop naar school. 

Loop ik naar school?

Ik liep naar school.

Wij liepen naar school. 




Slide 4 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Sturen jullie ook altijd kerstkaarten?
A
jullie
B
kerstkaarten
C
Sturen

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 7 - Open vraag

Het onderwerp
Het onderwerp is altijd een persoon, een dier of een zaak. Het is datgene waar het in de zin om gaat.

Je vindt het onderwerp door te vragen: 
Wie/wat + persoonsvorm.
Voorbeeld: Ik loop naar school.
De persoonsvorm is "loop". 
Wie loopt? Ik. "Ik" is dus het onderwerp. 

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in de volgende zin?
Jan en Henk fietsen naar huis.
A
Jan
B
Henk
C
Jan en Henk
D
huis

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de volgende zin.

Gisteren heeft hij een spelletje gespeeld.
A
Gisteren
B
een spelletje
C
heeft
D
hij

Slide 10 - Quizvraag

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen: Wie/wat + persoonsvorm/werkw.gez + onderwerp?
Voorbeeld
Mark gaf mij gisteren een cadeautje. 
- Persoonsvorm: Gaf Mark mij gisteren een cadeautje?
- Onderwerp:  Wie gaf? Mark
- Lijdend voorwerp: Wat +gaf+ Mark? een cadeautje

Slide 11 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (vervolg)


                      ETEN

Iemand                          iets
(=onderwerp).             (= lijd.vw)

                   


                      LEZEN

iemand                              iets 
(=onderwerp).                (= lijd.vw)

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Marjan heeft vandaag appels gekocht.
A
vandaag
B
appels
C
Marjan
D
heeft gekocht

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Morgen krijg ik een nieuwe fiets.
A
Morgen
B
krijg
C
ik
D
een nieuwe fiets

Slide 14 - Quizvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Marjan
had
een mooi gedicht
voor haar opa 
geschreven. 

Slide 15 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Gisteren
bracht
ze
een goed boek
voor mij
mee.

Slide 16 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
De ober 
heeft 
de jas
aan de klant 
gegeven. 

Slide 17 - Sleepvraag

Nu zelf oefenen met lijdend voorwerp:

Blz. 154 bestuderen theorie
Blz. 154 maken opdr. 3, 5, 6 

Klaar? Kern digitaal -->inhoudsopgave -->les 75 lv --> drillster-
              oefeningen --> 3:lijdend voorwerp

Slide 18 - Tekstslide

Nu zelf oefenen met zinsdelen:
https://www.cambiumned.nl/oefenen/grammatica/zinsdelen/

Slide 19 - Tekstslide

Welke woordsoorten ken je?

Slide 20 - Woordweb

Woordsoorten
1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Voorzetsel
5. Werkwoord
6. Telwoord

Slide 21 - Tekstslide

Woordsoorten

Slide 22 - Tekstslide

welk woordsoort is 'zwemmen'?
A
werkwoord
B
zwemwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijknaamwoord

Slide 23 - Quizvraag

welk woordsoort is 'fiets'
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 24 - Quizvraag

zinsdelen
woordsoorten
onderwerp
lijdend voorwerp
telwoord
meewerkend voorwerp
werkwoordelijk
gezegde
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
voorzetsel
lidwoord

Slide 25 - Sleepvraag