Klas 3 Spelling: Persoonlijk - bezittelijk voornaamwoord

Maandag 20 juni
Goedemorgen!

Aanstaande vrijdag deadline boekverslag of -vlog
Donderdag 30 juni SO Grammatica blok 4


1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1-4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Maandag 20 juni
Goedemorgen!

Aanstaande vrijdag deadline boekverslag of -vlog
Donderdag 30 juni SO Grammatica blok 4


Slide 1 - Tekstslide

Woordbenoemen
ww (werkwoord)
lw (lidwoord)
znw (zelfstandig naamwoord)
bnw (bijvoeglijk naamwoord)
vz (voorzetsel)

Slide 2 - Tekstslide

Woordbenoemen
ww, lw, znw, bnw, lw, vz       Mijn hond zit op de mooie tafel.
ww:
lw:
znw:
bnw:
lw:
vz:

Slide 3 - Tekstslide

Woordbenoemen
ww, lw, znw, bnw, lw, vz       Mijn hond zit op de mooie tafel.
ww: zit
lw:
znw:
bnw:
lw:
vz:

Slide 4 - Tekstslide

Woordbenoemen
ww, lw, znw, bnw, lw, vz       Mijn hond zit op de mooie tafel.
ww: zit
lw: de
znw:
bnw:
lw:
vz:

Slide 5 - Tekstslide

Woordbenoemen
ww, lw, znw, bnw, lw, vz       Mijn hond zit op de mooie tafel.
ww: zit
lw: de
znw: hond, tafel
bnw:
lw:
vz:

Slide 6 - Tekstslide

Woordbenoemen
ww, lw, znw, bnw, lw, vz       Mijn hond zit op de mooie tafel.
ww: zit
lw: de
znw: hond, tafel
bnw: mooie
vz:

Slide 7 - Tekstslide

Woordbenoemen
ww, lw, znw, bnw, lw, vz       Mijn hond zit op de mooie tafel.
ww: zit
lw: de
znw: hond, tafel
bnw: mooie
vz: op

Slide 8 - Tekstslide

Voornaamwoorden

Woorden die verwijzen naar personen, dieren of zaken.
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
(Aanwijzend voornaamwoord)

Slide 9 - Tekstslide

Doel

Aan het einde van de lessen ken je de volgende woordsoorten:


- persoonlijk voornaamwoord

- bezittelijk voornaamwoord


Slide 10 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord

Maak met elk van de volgende woorden, ik, u en wij, aparte zinnen.

Slide 11 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord

Ik ga naar school.
U bent een strenge docent.
Wij vinden haar erg aardig.

Vormen de woorden een zinsdeel?

Slide 12 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Ik ga naar school.
U bent een strenge docent.
Wij vinden haar erg aardig.

Vormen de woorden een zinsdeel?
Hierin is het pers. vnw de onderwerpsvorm.

Slide 13 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord

Maak nu een zin met: mij, hem en ons.

Slide 14 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Jan geeft mij een compliment.
Je moet hem met rust laten!
De buurman heeft ons uitgenodigd.

Vormen de woorden een zinsdeel?


Slide 15 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Jan geeft mij een compliment.
Je moet hem met rust laten!
De buurman heeft ons uitgenodigd.

Vormen de woorden een zinsdeel?
lv of mv (voorwerpsvorm)


Slide 16 - Tekstslide

Lees de theorie in je boek! (blz. 172)

Slide 17 - Tekstslide

Huiswerk voor donderdag

Maken:
Blok 4 grammatica
opdracht 7, 8, 9
(online: 4.6 en 4.7)

Slide 18 - Tekstslide

Goedemorgen!
Vandaag: bezittelijk voornaamwoord

Morgen: deadline boekverslag of boekvlog

Volgende week donderdag: SO Grammatica

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Geven een bezit aan:

Mijn fiets is rood.

Zijn telefoon is kapot.

Slide 21 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

LET OP:

Me fiets of Je telefoon is altijd fout!

Slide 24 - Tekstslide

Maar hoe weet je nou hoe het moet?


Kijk en luister goed naar het volgende filmpje!

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Voorbeelden
  • Wie wil vanavond met mij en mijn twee broertjes naar de film?
  • Zij willen jou/jouw? sleutels, maar die zijn van jou/jouw en niet van hen.

Slide 27 - Tekstslide

Die telefoon van JOU is zo lelijk.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 28 - Quizvraag

MIJN telefoon ligt nog aan de lader.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 29 - Quizvraag

Noem het bezittelijk voornaamwoord.
Wat vond je van mijn doelpunt, Menno?
A
je
B
mijn
C
doelpunt
D
Menno

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?
De jongen wees naar haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 31 - Quizvraag


Maken:
Blok 4 Grammatica
opdracht 11, 12, 13
(online: paragraaf 4.8 helemaal)

Slide 32 - Tekstslide