Leesvaardigheid (Werkboekje)

Tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht
  1. Pak je werkboekje en je handboek (blz. 52)
  2. Lees de teksten en probeer zelfstandig  (evt. met behulp van je handboek) opdracht 1 t/m 4 te maken
  3. Als de tijd voorbij is probeer je samen met je buurman/buurvrouw de ontbrekende antwoorden te vinden. Ga samen in discussie!
  4. Daarna kom je bij mij een antwoordblad halen en controleer je je antwoorden.



Eerder klaar?
- Ga je fictieopdracht afmaken
- Of ga aan de slag met de lesstof uit je oefenboek (les H.4b en H.4c, vanaf pag. 62)
- Of ga lezen in je leesboek
- Of ga je woordenlijst leren: LINK
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 1 
  1. Nu: tijd
  2. dus: conclusie
  3. maar: tegenstelling
  4. als: tijd (wanneer)
  5. na: tijd
  6. en: opsomming
  7. terwijl: tijd (tegelijkertijd) 

Slide 3 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 2
  1. binnenkort: tijd
  2. en: opsomming
  3. voor: doel-middel
  4. door middel van: doel-middel
  5. daarmee: doel-middel
  6. zodat: oorzaak-gevolg
  7. vervolgens: tijd
  8. maar: tegenstelling
  9. ook: opsomming
  10. als: voorwaarde
  11. nu: tijd

Slide 4 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 3
  1. toen: tijd
  2. of: keuze
  3. en: opsomming
  4. 1945: tijd
  5. al: tijd
  6. eerste: opsomming
  7. maar: tegenstelling
  8. pas toen: tijd
  9. tussen: tijd (tussen twee jaartallen)
  10. elk: opsomming
  11. toen: tijd
12. om: doel-middel
13. eerst: opsomming, tijd
14. ook: opsomming

Slide 5 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 4
  1. tegenstelling
  2. opsomming
  3. oorzaak-gevolg
  4. keuze
  5. reden
  6. doel-middel
  7. tijd
  8. tijd
  9. tegenstelling
  10. opsomming 
11. oorzaak-gevolg
12. doel-middel
13. vergelijking
14. voorwaarde
15. oorzaak-gevolg
16. tijd
17. voorbeeld
18. tijd
19. tijd-opsomming
20. inperking

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht
  1. Pak je werkboekje
  2. Lees de teksten en probeer zelfstandig  (evt. met behulp van je handboek  blz. 52) opdracht 5 t/m 8 te maken
  3. Als de tijd voorbij is probeer je samen met je buurman/buurvrouw de ontbrekende antwoorden te vinden. Ga samen in discussie!
  4. Daarna kom je bij mij een antwoordblad halen en controleer je je antwoorden.



Eerder klaar?
- Ga je fictieopdracht afmaken
- Of ga aan de slag met de lesstof uit je oefenboek (les H.4b en H.4c, vanaf pag. 62)
- Of ga lezen in je leesboek
- Of ga je woordenlijst leren: LINK
timer
15:00

Slide 7 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 5
  1. oorzaak-gevolg
  2. inperking
  3. oorzaak-gevolg
  4. tijd
  5. tijd
  6. tegenstelling
  7. oorzaak-gevolg
  8. oorzaak-gevolg
  9. tijd
  10. opsomming 
11. tegenstelling
12. conclusie
13. opsomming
14. tijd
15. conclusie
16. conclusie

Slide 8 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 6
  1. voorbeeld
  2. doel-middel
  3. oorzaak-gevolg
  4. voorwaarde
  5. opsomming
  6. tegenstelling
  7. conclusie
  8. volgorde in tijd, voorwaarde
  9. conclusie 

Slide 9 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 7: Mobiele telefoon
Een mobiele telefoon, ook (opsomming) wel mobiel(tje) genoemd, is een apparaat
waarmee men draadloos kan telefoneren, met behulp van een netwerk
antennes. Mobiele telefoons maken gebruik van radiogolven en van
telefooncentrales om (doel-middel) binnen een bepaalde regio communicatie tussen de
gebruikers mogelijk te maken. De eerste (opsomming-tijd) generaties maakten gebruik van
analoge modulatie, latere van digitale (GSM en UMTS).
Dit kan zowel (opsomming) op een openbaar als een privénetwerk. Een voorbeeld (voorbeeld) van een
privé- (ofwel gesloten) netwerk is het C2000-netwerk voor de
hulpverleningsdiensten in Nederland of Astrid in België.
De term mobiele telefoon omvat niet de zogenaamde draadloze telefoons die
gekoppeld zijn aan een vaste telefoonaansluiting, en die alleen gebruikt kunnen
worden binnen een straal van honderd meter van het basisstation.


Slide 10 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 7: Mobiele telefoon
Om (doel-middel) radiofrequenties te gebruiken voor mobiele telefonie is in Nederland een
vergunning van het Agentschap Telecom van het ministerie van Economische
Zaken noodzakelijk. Mobiele telefoons moeten door dit agentschap (of een
vergelijkbare instantie in een ander EU-land) worden goedgekeurd.
Een mobiele telefoon weegt tegenwoordig (2010) vaak minder dan 100 gram.
Meer geavanceerde toestellen worden smartphones genoemd; deze wegen vaak
tussen de 100 en 200 gram.
In 2010 werden er 1,4 miljard mobiele telefoons verkocht. In 2011 was 65%
van de verkochte telefoons een smartphone.


Slide 11 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 8: Signaalwoorden (Ice Pilots)
Yellowknife in Noord-Canada is de toegangspoort tot een afgelegen deel van
de wereld en daarom (reden-oorzaak-gevolg) moet de luchthaven onder alle weersomstandigheden
open blijven. Voor een groot deel van het jaar kampt de regio echter (tegenstelling) met
enorme sneeuwval en temperaturen tot 60 graden onder nul.
Onder deze extreme omstandigheden doen Buffalo Joe McBryan en (opsomming) zijn piloten hun
werk. En ze maken het zichzelf niet makkelijk door met toestellen te vliegen die andere
maatschappijen allang zouden hebben afgeschreven; de meeste vliegtuigen van Buffalo
Airways dateren nog uit de Tweede Wereldoorlog.
In ‘Ice Pilots’ volgen we hoe deze moedige piloten het koude weer trotseren om (doel-middel)
afgelegen gemeenschappen in Canada te bevoorraden. Kijk mee hoe het team enkele
Canadair-blusvliegtuigen gaat afleveren bij nieuwe eigenaars in Turkije. Er is echter (tegenstelling)
een probleem. De toestellen zijn niet geschikt om in de winter over grote watervlaktes
te vliegen. Kunnen ze in een ijzige winter de tocht over de Atlantische Oceaan
volbrengen? 

Slide 12 - Tekstslide