Semaine 2 herhaling gramma A V4

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

De passé composé
De passé composé bestaat uit 2 delen: een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord, net als in het Nederlands.
Wij hebben gegeten      = Nous avons mangé
Jij hebt gepraat               = Tu as parlé
Hij heeft gewoond         = Il a habité

Meestal gebruik je het hulpwerkwoord AVOIR

Slide 2 - Tekstslide

Maar het hulpww kan ook 'être' zijn! Comparez:
j'ai regardé                                                  je suis tombé(e)
tu as regardé                                             tu es tombé(e)
il a regardé                                                  il est tombé
elle a regardé                                             elle est tombée
on a regardé                                               on est tombé 
nous avons regardé                                nous sommes tombé(e)s
vous avez regardé                                   vous êtes tombé(e) / vous êtes tombé(e)s 
ils ont regardé                                           ils sont tombés
elles ont regardé                                      elles sont tombées

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer gebruik je avoir of être als hulpwerkwoord?

Gemakkelijke (maar niet altijd opgaande) regel:
gebruik hetzelfde hulpwerkwoord als wij in het Nederlands doen, exemple:
ik heb gegeven =
j' ai donné
hij is binnengekomen =
il est entré

Slide 4 - Tekstslide

Mais attention!
 Verbes pronominaux (wederkerende werkwoorden):
 toujours avec être! (altijd met hulpww être)

Dus als je te maken hebt met een wederkerend ww, hoef je niet naar het Nederlands te kijken, je gebruikt dan ALTIJD 'être'
Nous nous sommes levés tôt   = We zijn vroeg opgestaan
Je me suis lavé à 8h                      = Ik heb me gewassen om 8 uur

Slide 5 - Tekstslide

Hulpww être:
voltooid deelwoord past zich aan onderwerp aan!
  •  mannelijk enkelvoud:     X
  •  vrouwelijk enkelvoud:    + e
  •  mannelijk meervoud:     + s
  •  vrouwelijk meervoud:    + es

En wat te doen als mannelijk en vrouwelijk gemengd zijn?
Hélas les filles... dan kies je voor mannelijk...

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Ontkenning + wederk. werkwoord
Let op de volgorde!
Je ne me trompe pas.
Je ne veux pas me tromper.
Je ne me suis pas levée à sept heurees.

De ontkenning plaats je om de pv. Wed vnw voor heel werkwoord of voor pv als er geen heel ww is.

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeelden/ exemples 

Ik ga me niet vermaken
Je ne vais pas m'amuser


Ik heb me niet vermaakt
Je ne me suis pas amusé(e)
Checklist
1. check of je te maken hebt met een wederkerend ww

2. plaats het wederkerend vnw altijd voor het hele ww anders voor de pv

3. werk je in de p.c? gebruik dan être en vergeet dan soms de extra e niet

4. ontkenning plaats je altijd om de pv


Slide 9 - Tekstslide

Corrigez les exercices 1-10
Gebruik het antwoordenboekje.
Verbeter de foute antwoorden en probeer je fouten te begrijpen.

Let op:
Ex 10 is belangrijk voor de grammatica
Ex 7B (invulopdrachten) zijn belangrijk bij voca en leesvaardigheid
Ex 8 kun je gebruiken bij het voorbereiden van de spreekopdracht voor morgen (13C)

Slide 10 - Tekstslide

Parler A ex 12 + 13
Bij opdr 12 en 13 oefen je met spreken over activiteiten op een dag.
Eerst speel je dat je Alexia bent en praat je over haar agenda, maar bij 13C ga je spreken over een zaterdag. Praat over wat je een op een willekeurige zaterdag zoal doet, praat daarbij ook over je hobby.
Het doel is om 1 minuut  te kunnen spreken.
Je mag er vandaag aan werken en het is huiswerk voor morgen!
Bonne chance!
Heb je nog tijd over, begin alvast met het leren van Voca A N-F!

Slide 11 - Tekstslide

se tromper/ présent/ Tu
se tromper/ ils/ p.c
se tromper/ nous/ futur proche
se tromper/ p.c/ elle
ils sont se trompé
Elles sont se trompée
nous allons nous tromper
elle s'est trompée
elle se trompe
tu te trompes

Slide 12 - Sleepvraag

Je ( s'intéresser, présent)____ au judo
A
t'interesse
B
m'intéresse
C
m'interesses
D
me suis intéressé(e)

Slide 13 - Quizvraag

Elles (se réveiller/ p.c) trop tard.

Slide 14 - Open vraag

Zet in de passé composé
ils (regarder)
A
a regardé
B
ont regardé
C
avons regardé
D
sont regardé

Slide 15 - Quizvraag

Zet in de passé composé
wij zijn geweest
A
Nous avons été
B
Nous sommes été
C
Vous êtes été
D
Vous avez été

Slide 16 - Quizvraag

Zet in de passé composé
Tom (sortir) de l'école.
A
a sorti
B
est sortie
C
est sorti
D
a sortie

Slide 17 - Quizvraag

Zet in de passé composé
Tu (aller)
A
as allé
B
es allé
C
a allé
D
est allé

Slide 18 - Quizvraag

Zet in de passé composé
ils (commencer)
A
ils ont commencé
B
ils sont commencé

Slide 19 - Quizvraag

Zet de zin in de passé composé
Nous jouons au foot

A
Nous avons joue au foot.
B
Nous a joué au foot.
C
Nous avez joué au foot.
D
Nous avons joué au foot.

Slide 20 - Quizvraag

Zet de zin in de passé composé
Kim et Sophie (aller) au supermarché
A
ont allé
B
ont allés
C
sont allés
D
sont allées

Slide 21 - Quizvraag

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester
B
descendre
C
perdre
D
tomber

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Zet in de imparfait
ils (faire)
A
ils faisait
B
ils faisais
C
ils faisaient
D
ils fairaient

Slide 28 - Quizvraag

Zet in de imparfait
nous (grandir)
A
nous grandions
B
nous grandiraient
C
nous grandiez
D
nous grandissions

Slide 29 - Quizvraag

Zet in de imparfait
il (travailler)
A
il travaillais
B
il travaillait
C
il travaillerais
D
il travaillerait

Slide 30 - Quizvraag

Zet in de imparfait
on (avoir)
A
on avais
B
on avions
C
on avait
D
on avaient

Slide 31 - Quizvraag

Zet in de imparfait
Je/j (être)
A
je sommais
B
j'était
C
j'étais
D
je serais

Slide 32 - Quizvraag

Zet in de imparfait
mes parents (vouloir)
A
mes parents voudrais
B
mes parents voulais
C
mes parents voulaient
D
mes parents voudraient

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Let op:
Bij werkwoorden die op -re eindigen, haal je de laatste -e weg voor je de uitgang plaatst.
Dus: Apprendre -  Nous apprendrons
perdre- elle perdra

Slide 37 - Tekstslide

Uitzonderingen
Regelmatige ww: heel ww + uitgang van futur simple
Onregelmatige ww: stam+ uitgang van futur simple
De stammen van de volgende ww leer je uit je hoofd:
être
ser
avoir
aur
faire
fer
aller
ir
pouvoir
pourr
vouloir
voudr

Slide 38 - Tekstslide

nous (regarder)
A
regarderons
B
regardons
C
regardions
D
avons regardé

Slide 39 - Quizvraag

Zij zullen zingen
A
elles chanteront
B
il chanteront

Slide 40 - Quizvraag

Geef de futur simple.
donner:ils

Slide 41 - Open vraag

Futur simple
Choisir: vous

Slide 42 - Open vraag

futur simple
perdre: tu

Slide 43 - Open vraag

futur simple
avoir: j'

Slide 44 - Open vraag

Wanneer gebruik je de conditionnel en wat is het voor tijd?
  • om je beleefd uit te drukken
  • bij een voorwaarde of veronderstelling
  • in het Nederlands gebruik je zou/zouden

Achter het hele werkwoord(net als de futur simple) zet je de vormen van de imparfait
ais,ais,ait,ions, iez, aient
Dus: Je voudrais réserver une table = Ik zou graag een tafel willen reserveren

Slide 45 - Tekstslide

conditionnel
aller: il

Slide 46 - Open vraag

conditionnel
être: nous

Slide 47 - Open vraag

conditionnel
faire: vous

Slide 48 - Open vraag

Au travail
Ga na pagina 24 en maak opdracht 24
Dit moet voor de les van a.s vrijdag af zijn.

Slide 49 - Tekstslide