Pitfalls (valkuilen)

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 4

Welcome back!

• Please take a seat
  
• Take your coats off 
• Put your books on your desk 
• Put your bags on the floor

Telefoons toegestaan

Ga naar de LessnUp app en doe mee

Today

• Uitleg pitfalls (valkuilen)
• Klassikaal tekst lezen

What are pitfalls?

Pitfalls

• "To" en "Too"
• "Than" en "Then" 
• "Your" en "You're"
• "Its" en "It's"
• "Their", "There" en "They're"
• "Where", "Were" en "We're"

"To" en "Too"

• "To"= naar/ aan; om te
• "Too"= te; ook

Voorbeelden

1. Ik geef geld aan mijn neefje

• I give money to my cousin

1. Ik weet het niet om eerlijk te zijn

• I don't know to be honest

1. Je bent te eerlijk
   

• You are too honest

1. Ik wil ook een ijsje

• I want Ice cream too

"Than" en "Then"

• "Than"= dan (vergelijken)
• "Then"= toen; dan (geeft een tijd aan)

Voorbeelden

1. Ik vind de witte scooter mooier dan de zwarte

• I think the white scooter is prettier than the black one

1. Patat is lekkerder dan franse frietjes

• Fries are tastier than French fries 

1. Toen was zij nog 12

• Back then, she was only 12
• Ik zie je dan
• I'll see you then

"Your" en "You're"

• "Your"= jouw
• "You're"= jij bent 

Voorbeelden

1. Dit is jouw boek 

• This is your book

1. Is dat jouw jas?

• Is that your coat?

1. Jij bent een mooi meisje

• You're a beautiful girl

1. Schiet op! Je bent langzaam

• Hurry up! You're slow

"Its" en "It's"

• "Its"= van hem/ haar/ het
• "It's"= het is 

Voorbeelden

1. Die vogel slaapt in zijn kooi

• That bird is sleeping in its cage

1. Geef de kat haar speeltje terug

• Give the cat its toy back

1. Het is niet van mij

• It's not mine

1. Het is mijn verjaardag 

• It's my birthday

"Their", "There" en "They're"

• "Their"= hun
• "There"= er; daar
• "They're"= zij zijn

Voorbeelden

1. Dit is hun mooie huis

• This is their beautiful house

1. Ik wil daar niet heen

• I don't want to go there

1. Zij zijn niet bang 

• They're not afraid

"Where", "Were" en "We're"

• "Where"= waar
• "Were"= was of waren
• "We're"= wij zijn

Voorbeelden

1. Waar is mijn potlood?

• Where is my pencil? 

1. Ze waren allemaal op tijd

• They were all on time

1. Wij zijn heel sportief

• We're very sporty

A forest of furniture 

Open your textbook on page 24

Werkboek

Ga verder met de opdrachten in je werkboek

Doe de LessenUp app nog niet weg

Hoe vonden jullie de les gaan?
1 tip en 1 top
Wees zo eerlijk als je maar kan.

The End

Op naar de volgende les