De werkgever mag wel betere afspraken maken dan de CAO, maar niet slechter
In de CAO staat dat een docent na 2 jaar werken €2.700,- bruto
moet verdienen.
School is tevreden over de docent en geeft de docent een trede
hoger, namelijk €2.950,-
Slide 11 - Slide
Brutoloon
Arbeidsovereenkomst => brutoloon
Brutoloon = afgesproken loon
Met je brutoloon worden eerst belastingen en premies betaald
Je houdt dan nettoloon over
Nettoloon ontvang je op je bankrekening
Slide 12 - Slide
Voorbeeld
Brutoloon = €2.500
Loonbelasting = €220
Sociale premies = €80
Hoeveel is het nettoloon?
2500 - 220 - 80 = €2.200,-
Slide 13 - Slide
Wat is een CAO?
A
Centrale Arbeidsovereenkomst
B
Collectieve Arbeidsonderneming
C
Centrale Arbeidsonderneming
D
Collectieve Arbeidsovereenkomst
Slide 14 - Quiz
CAO en Arbeidscontract zijn hetzelfde
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quiz
Je kan zelf met je werkgever onderhandelen over de CAO
A
Waar
B
Niet waar
Slide 16 - Quiz
Wie onderhandelt er over de CAO?
A
werknemer
B
vakbond
C
organisatie van werkgevers
D
werkgever
Slide 17 - Quiz
Vul in:
De afspraken voor een cao gelden voor één ....
A
arbeidsvoorwaarden
B
bedrijfstak
C
collectieve arbeidsovereenkomst
Slide 18 - Quiz
Eén van de volgende afspraken kan niet in een cao voorkomen. Welke is dat?
A
De lonen in deze bedrijfstak stijgen per 1 juli met 1,5%.
B
Na een jaar ervaring krijg jij de functie van zelfstandig kok.
C
De voltijd werkweek heeft 38 uur.
D
Alle werknemers hebben per jaar 26 vakantiedagen.
Slide 19 - Quiz
In de arbeidsovereenkomst staat dat jij elke zaterdag mag komen werken. Maar volgens de CAO mag dat niet. Wat is leidend, de arbeidsovereenkomst of de CAO
A
De arbeidsovereenkomst
B
De CAO
Slide 20 - Quiz
Wat is niet waar over een CAO?
A
Staat voor collectieve arbeidsovereenkomst
B
Wordt afgesproken tussen vakbonden en werkgeversorganisaties
C
Geldt ook voor werknemers die geen lid zijn van een vakbond
D
Elke bedrijfstak heeft een CAO
Slide 21 - Quiz
Welk loon is hoger, bruto of netto loon?
A
bruto loon
B
netto loon
C
ze zijn gelijk
Slide 22 - Quiz
1) Wat is het verschil tussen bruto- en netto loon?
A
belastingen
B
premies
C
belastingen en premies
D
kortingen
Slide 23 - Quiz
Erik verdient €1235,- bruto per maand. Zijn netto salaris is €1035,- Hoe hoog waren zijn de inhoudingen?
A
€175,-
B
€325,-
C
€85,-
D
€200,-
Slide 24 - Quiz
Jessica verdient €1625,- bruto per maand. Zijn inhoudingen zijn €261,-. Wat is het netto salaris van Peter?
A
€1364
B
€1886
C
€951
D
€1482
Slide 25 - Quiz
Opdracht
Wat: examen 2023 opg. 17 t/m 25
Hoe: Op een blaadje of in je schrift Schrijf altijd je berekening op.
Tijd: 15 minuten (stiltemoment)
timer
15:00
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Lingo
Slide 28 - Slide
Opdracht
Optie 1:
Wat: Maak een Blooket van de begrippen van paragraaf 3.1 en 3.2
Hoe: Maak de antwoorden zo dat het juiste antwoord niet logisch is
Tijd: +- 20 min
Resultaat: deel de blooket met de docent
Klaar: iets voor jezelf doen.
optie 2: Maak de rekenparagraaf van hoofdstuk 3
timer
20:00
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Lesdoelen
Aan het eind van de les:
Je weet hoe in de wet het minimumloon geregeld is.
Je weet welke wetten jou als werknemer kunnen beschermen.
Je weet hoe je de tabel minimumloon kan toepassen en controleren
Slide 31 - Slide
Programma
Uitleg en aantekeningen wet minimumloon (15 min)
Lesson up quiz (10 min)
Zelfstandig opdrachten maken (15 min)
Lingo (10 min)
Keuzeopdracht (25 min)
Slide 32 - Slide
Minimumloon
Minimumloon is het salaris dat je volgens de wet moet krijgen.
Meer salaris mag
Minder mag niet!!!
leeftijd <21 dan minimum jeugdloon
Slide 33 - Slide
Weekbedrag naar maandbedrag omrekenen
Van week naar maandbedrag omrekenen: 1 maand ISNIET 4 weken!!!
4 x 460,40 = €1.841,60
Hoe van weekbedrag naar maanbedrag?
weekbedrag naar jaarbedrag 460,40 x 52 weken = 23.940,80
van jaarbedrag naar maandbedrag 23.940,80 : 12 = 1.995,07
Slide 34 - Slide
€35 per week. Hoeveel is dat per maand? Schrijf je berekening op
Slide 35 - Open question
Hoe bereken je (1)?
39,5% van 1.537,20
Reken eerst 1% uit => 1.537,20 : 100 = 15,37
Vermenigvuldig met 39,5 => 15,37 x 39,5 = 607,11
Slide 36 - Slide
Hoe bereken je (3)?
1.537,20 = 100%
Hoeveel % = 461,15?
€
1.537,20
1
461,15
%
100
Slide 37 - Slide
Hoe bereken je (3)?
1.537,20 = 100%
Hoeveel % = 461,15?
Formule mag ook! Wat je wilt weten : het totaal x 100
461,15 : 1.537,20 x 100 = 30,00
€
1.537,20
1
461,15
%
100
0,065...
30,00
Slide 38 - Slide
Arbowet
Arbo = afkorting van arbeidsomstandigheden
Wet met regels over gezond en veilig werken
Voorbeelden:
Verplicht helm en veiligheidsbril op werkplaats.
Slide 39 - Slide
Arbeidstijdenwet
Hierin staan regels voor werk en rusttijden
Voorbeelden:
Hoe lang iemand per dag/week mag werken.
Hoe lang iemand achter elkaar mag werken zonder pauze
Slide 40 - Slide
Welke uitspraak over het minimumloon is juist? Het minimumloon is:
A
het laagste loon in een bedrijf
B
het loon dat je minimaal moet ontvangen als je werkt
C
.het loon na belastingen en premies
D
een ander woord voor de bijstand
Slide 41 - Quiz
minimumloon betekent dat een werknemer :
A
niet meer mag verdienen
B
niet minder mag verdienen
C
niet meer maar ook niet minder mag verdienen
D
alle antwoorden zijn onjuist
Slide 42 - Quiz
Wat gaat er over de Arbowet?
A
Goede ventilatie op de werkplek
B
Na 8 uur werken verplicht pauze
C
Als je 15 bent mag je per schooldag 2 uur werken
D
Helm dragen op de bouw
Slide 43 - Quiz
Hoe jonger iemand is hoe lager het minimumloon is?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 44 - Quiz
Bereken het minimumloon % voor een 16 jarige.
A
36,9%
B
37,29%
C
34,5%
D
Werkelijk geen idee
Slide 45 - Quiz
Arbowet is:
A
Wet voor een gezonde en veilige werkplek
B
Regel dat overheid werk moet regelen
C
Wet wat alleen geld voor de bouwsector
D
Wet dat je sollicitatieplicht hebt
Slide 46 - Quiz
Kijk in de tabel: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/minimumloon/bedragen-minimumloon/bedragen-minimumloon-2023
Wat is het minimumloon voor een 15-jarige per dag?
A
€ 27,62
B
€ 3,84
C
€ 138,10
D
€ 598,50
Slide 47 - Quiz
Welke uitspraak over het minimumloon is juist? Het minimumloon is:
A
Het laagste loon in een bedrijf
B
Het loon dat je minimaal moet ontvangen als je werkt
C
Het loon na belastingen en premies
D
Een ander woord voor de bijstand
Slide 48 - Quiz
Wat staat er in de arbeidstijdenwet?
A
Werk en rusttijden
B
eettijden
C
slaaptijden
D
wanneer je weekend hebt
Slide 49 - Quiz
Opdracht
Wat: Opdracht 35 t/m 41 blz. 78
Hoe: In je schrift, schrijf altijd je berekening op.
Tijd: 15 minuten (stiltemoment)
Resultaat: Beoordeel jezelf zoals de docent dat zou doen.