2VWO_Chapitre 1_ABD

Chapitre 1: un bel été
Introduction
A. Ecouter


Je kunt een gesprek over vakantie begrijpen.
Je kent woorden die te maken hebben met vakantie.
1 / 36
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Chapitre 1: un bel été
Introduction
A. Ecouter


Je kunt een gesprek over vakantie begrijpen.
Je kent woorden die te maken hebben met vakantie.

Slide 1 - Slide

Le film d'introduction
Luca est français mais il habite aux Pays-Bas. Il parle de la France et des Pays-Bas.
ex. 2a + B

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

ex. 3 (carte à la page 177)

Slide 4 - Slide

A. Ecouter
ex. 5 (ensemble)
ex. 6 (individuel)

Slide 5 - Slide

Programme - cours 2
Vocabulaire A + Parler
B. Lire
Ecouter la météo

Je kan iets vertellen over je vakantie.
Je kent woorden die te maken hebben met vakantie(landen).
Je kunt een fotoreportage over vakantie begrijpen.
Je kunt een weerbericht verstaan.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Vocabulaire A 
+ Parler

  • Comment vas-tu?
  • Tu as passé de bonnes vacances?
  • Tu as été où?
  • Avec qui?

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Ecrire, c'est mieux!
Door te schrijven onthoud je dingen beter dan door te typen.
Al hoewel typen sneller is, zorgt de mindere snelheid van schrijven én het feit dat schrijven meer werk kost, er voor dat je er meer bewust mee bezig bent. Je moet meer nadenken en dus onthoud je het beter

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Chapitre 1: Voorzetsels bij landen en steden
à Paris, à Bilthoven

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Au travail!
Fais: exercice 10b + 11ab + 12a (geen boek = online B. Lire)
Apprends: Voca A + B (p. 50)
Toetsweek:
Chapitre 1
Voca A+B+E+F
Phrases-clés C+G
Grammaire D+H
Aantekeningen uit les
timer
15:00

Slide 18 - Slide

La météo: ex. 11c (p. 28)

Slide 19 - Slide

Programme - cours 3
La météo
Corriger les devoirs
Grammaire: le passé composé

Je kan iets vertellen over je vakantie.
Je kent woorden die te maken hebben met vakantie(landen).
Je kunt een weerbericht verstaan.
Je kunt de passé composé gebruiken.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Vocabulaire AB
+ Parler

  • C'est quel jour?
  • Quelle est la date?
  • Quel temps fait-il?
  • Comment vas-tu?
  • Tu as passé de bonnes vacances?
  • Tu as été où?
  • Avec qui?

Slide 22 - Slide

Corriger les devoirs

Slide 23 - Slide

Exercice 10b
1    Zij ziet dat er veel hergebruikt wordt, zoals de auto’s.
2    Ze is in het nationaal park van Andringitra. Eerst was ze bang voor de lemuur (Maki), maar uiteindelijk zijn het hele lieve dieren.
3    Omdat het erg warm was (30 graden).
4    De reis was lang en de weg was slecht.
5    Ze heeft niet altijd lekker gegeten op vakantie. Op de laatste avond heeft ze “eindelijk, een heerlijk restaurant” gevonden.

Slide 24 - Slide

Exercice 11b

1    komen aan / komt aan   
2    arm               
3    de armen           
4    vissen
5    perfect
6    typisch
Exercice 12a   

1    fait 17 degrés
2    fait chaud
3    pleut
4    fait froid

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

De passé composé = de voltooid  tegenwoordige tijd

  • Om te vertellen wat je gedaan hebt.
  • Je maakt de tijd met een vorm van het hulpwerkwoord 'avoir' en een 'voltooid deelwoord'.

Slide 27 - Slide

Regelmatige werkwoorden op ER
Bij regelmatige werkwoorden op ER maak je het voltooid deelwoord door de 'stam' te nemen + é.

Parlé
Ecouté
Bavardé

Slide 28 - Slide

Exemple Parler = praten
J'ai parlé = ik heb gepraat
tu as parlé = jij hebt gepraat
il/elle/on a parlé = hij/zij/men heeft gepraat

nous avons parlé = wij hebben gepraat
vous avez parlé = jullie hebben gepraat / u heeft gepraat
ils/elles ont parlé = zij hebben gepraat

Slide 29 - Slide

Programme - cours 4
C. Phrases-clés: parler des vacances
D. Grammaire: passé composé


Ik kan mijn vakantie beschrijven. Ik kan hierbij de passé composé gebruiktn.

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Passé composé: onregelmatige werkwoorden
être
j'ai été = ik ben geweest
tu as été
il a été

nous avons été
vous avez été
ils ont été
avoir
j'ai eu = ik heb gehad
tu as eu
il a eu

nous avons eu
vous avez eu
ils ont eu
faire
j'ai fait = ik heb gedaan
tu as fait
il a fait

nous avons fait
vous avez fait
ils ont fait

Slide 34 - Slide

Au travail!
D. Grammaire p. 32
Fais: ex. 16 + 17abc + 18 + 19

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Link