Les 19 H ng les 4

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* vorige lessen
* zelfstandig werken


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* wat de kenmerken en onderdelen zijn van een werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde.
* bepalen of een zin een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde heeft en kan ik deze aanwijzen.

timer
10:00
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* vorige lessen
* zelfstandig werken


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* wat de kenmerken en onderdelen zijn van een werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde.
* bepalen of een zin een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde heeft en kan ik deze aanwijzen.

timer
10:00

Slide 1 - Slide

Vorige lessen
We herhalen de stof die we in de afgelopen tijd hebben geleerd.

Slide 2 - Slide

Wat is waar over de pv?
A
Is altijd een ww
B
Is altijd een zn
C
Is nooit een ww
D
Is altijd enkelvoud

Slide 3 - Quiz

Het onderwerp (ow) van de zin...
A
staat altijd voor of na de persoonsvorm
B
vind je door: wie/wat + pv?
C
is één woord of een groepje woorden
D
is een werkwoord

Slide 4 - Quiz

Wat is het ow?
Aan wie heeft hij een euro gegeven?
A
Aan wie
B
hij
C
een euro
D
heeft gegeven

Slide 5 - Quiz

Is er sprake van een ng of wg?
Sommige leerlingen zijn daarom boos.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quiz

Wat is het kww in de zin?

Paul is kampioen geworden.
A
is
B
geworden
C
staat er niet in

Slide 7 - Quiz

Is er sprake van een wg of ng?
Hij gaat naar huis.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quiz

Is er sprake van een wg of ng?
Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz

Mijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Wie /Wat + persoonsvorm? is de vraag die je stelt om het ow te vinden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle werkwoorden in een zin
B
Alle leestekens in een zin
C
Alle personen in een zin
D
Leestekens

Slide 13 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Wie was er vanmiddag aan het spelen?
A
wie
B
was
C
was spelen
D
was aan het spelen

Slide 14 - Quiz

Noteer van de zinnen persoonsvorm (pv), onderwerp (ow) en naamwoordelijk gezegde (ng). Zet het naamwoordelijke deel tussen vierkante haken [...]
pv = ..., ow = ... etc.

Vanwege de milieuvervuiling wordt olie als energiebron minder populair.

Slide 15 - Open question

Noteer van de zinnen persoonsvorm (pv), onderwerp (ow) en naamwoordelijk gezegde (ng). Zet het naamwoordelijke deel tussen vierkante haken [...]
pv = ..., ow = ... etc.
Die goede speeches van de premier zijn waarschijnlijk niet in een halfuurtje klaar.

Slide 16 - Open question

Noteer van de zinnen persoonsvorm (pv), onderwerp (ow) en naamwoordelijk gezegde (ng). Zet het naamwoordelijke deel tussen vierkante haken [...]
pv = ..., ow = ... etc.
Containers blijven voor transport over grote afstanden heel nuttig.

Slide 17 - Open question

ZELFSTANDIG WERKEN
Wat:
Bepaal of je het leerdoel hebt bereikt? 
Ja -> noteer dat op je leerroutekaart en kies wat je nu gaat doen.
Nee -> maak een andere keuzeopdracht, vraag extra uitleg
Hoe:
In je schrift
Je mag fluisterend overleggen.
Hulp:
Theorie uit je boek of je aantekeningen
Docent (hand omhoog)
Tijd:
rest van de les
Klaar:
Vul je resultaten in op je leerroutekaart.
timer
15:00

Slide 18 - Slide

Huiswerk
Di 15-4:
Maak de nulmeting lijdend voorwerp
Gosocrative.com
Lokaal: MEIJERCOMENIUS
Naam: klas + voor- en achternaam
Noteer je score op de leerdoelenkaart

Slide 19 - Slide