2. WWspelling - pvvt

Werkwoordspelling
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Persoonsvorm 
verleden tijd

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm 
verleden tijd

Wat zijn sterke en zwakke werkwoorden?

Slide 5 - Slide

Wat zijn sterke en zwakke werkwoorden?

Slide 6 - Open question

Sterke werkwoorden


Zwakke werkwoorden
lezen
fietsen
schijnen
klappen
slaan
reizen
snuiven
spelen
vallen
bedanken
blazen
sturen

Slide 7 - Drag question

Persoonsvorm 
verleden tijd

Spelling van zwakke werkwoorden

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

timer
1:00

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

timer
1:00

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide


Zet de zin in de verleden tijd. 
Noteer alleen de persoonsvorm
De meeste kiezers stemmen tegen het voorstel.

Slide 17 - Open question


Zet de zin in de verleden tijd. 
Noteer alleen de persoonsvorm
Het geluid schalt door de ruimte.

Slide 18 - Open question


Zet de zin in de verleden tijd. 
Noteer alleen de persoonsvorm
Marit vermaakt zich goed tijdens het uitje.

Slide 19 - Open question


Zet de zin in de verleden tijd. 
Noteer alleen de persoonsvorm
De supporters juichen de spelers toe.

Slide 20 - Open question


Zet de zin in de verleden tijd. 
Noteer alleen de persoonsvorm
Gijs typt snel een berichtje.

Slide 21 - Open question


Zet de zin in de verleden tijd. 
Noteer alleen de persoonsvorm
De vinger van Iris bloedt flink.

Slide 22 - Open question


Zet de zin in de verleden tijd. 
Noteer alleen de persoonsvorm
We hoeven niet meer te eten.

Slide 23 - Open question

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Wat is de regel als je de persoonsvorm verleden tijd moet schrijven van een zwak werkwoord?

Slide 26 - Open question

Wat is de persoonsvorm in de verleden tijd meervoud?

RUSTEN
A
rust
B
ruste
C
rustten
D
rustte

Slide 27 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de verleden tijd enkelvoud?

RUIKEN
A
ruik
B
rook
C
ruikte
D
roken

Slide 28 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de verleden tijd enkelvoud?

KRABBEN
A
krab
B
krabte
C
krabde
D
krabtde

Slide 29 - Quiz

Welke persoonsvorm is goed gespeld?
A
Ze beweerdt dat het normaal is.
B
Ze beweert dat het normaal is. Ze beweert dat het normaal is.
C
Ze beweerd dat het normaal is.
D
Ze beweertd dat het normaal is.

Slide 30 - Quiz

Welke persoonsvorm is goed gespeld?
A
Vorige week wachtten we een uur op hem.
B
Vorige week wachten we een uur op hem.
C
Vorig week wacht we een uur op hem.
D
We wachten vorige week een uur op hem.

Slide 31 - Quiz

Welke persoonsvorm is goed gespeld?
A
Gisteren kost dat minder dan vandaag.
B
Gisteren koste dat minder dan vandaag.
C
Gisteren kosste dat minder dan vandaag.
D
Gisteren kostte dat minder dan vandaag.

Slide 32 - Quiz

Welke persoonsvorm is goed gespeld?
A
Je postte die brief niet op tijd.
B
Je potst die brief niet op tijd.
C
Je poste die brief niet op tijd.
D
Je posste die brief niet op tijd.

Slide 33 - Quiz

Welke persoonsvorm is goed gespeld?
A
Ik haaste me om op tijd te zijn.
B
Ik haasste me om op tijd te zijn.
C
Ik haastten me om op tijd te zijn.
D
Ik haastte me om op tijd te zijn.

Slide 34 - Quiz

Welke persoonsvorm is goed gespeld?
A
Vorige week landde er twee vliegtuigen.
B
Vorige week landen er twee vliegtuigen.
C
Vorige week landden er twee vliegtuigen.
D
Vorige week landt er twee vliegtuigen.

Slide 35 - Quiz

Welke persoonsvorm is goed gespeld?
A
Afgelopen zomer verbrandden hij bij de eerste zonnestralen.
B
Afgelopen zomer verbrandde hij bij de eerste zonnestralen.
C
Afgelopen zomer verbrandt hij bij de eerste zonnestralen.
D
Afgelopen zomer verbrand hij bij de eerste zonnestralen.

Slide 36 - Quiz

Welke persoonsvorm is goed gespeld?
A
Hersteld je kleermaker die dure jas?
B
Hersteldt je kleermaker die dure jas?
C
Herstelt je kleermaker die dure jas?
D
Herstel je kleermaker die dure jas?

Slide 37 - Quiz

Welke persoonsvorm is goed gespeld?
A
Het gebeurt zoals zij het zegt.
B
Het gebeurdde zoals zij het zegt.
C
Het gebeurd zoals zij het zegt.
D
Het gebeurdt zoals zij het zegt.

Slide 38 - Quiz

Welke persoonsvorm is goed gespeld?
A
Hij betaald de rekening.
B
Hij betaalt de rekening.
C
Hij betaaldt de rekening.
D
Hij betaaldde de rekening.

Slide 39 - Quiz

Welke persoonsvorm is goed gespeld?
A
Gisteren verhuiste ze naar een andere stad.
B
Gisteren verhuist ze naar een andere stad.
C
Gisteren verhuisdde ze naar een andere stad.
D
Gisteren verhuisde ze naar een andere stad.

Slide 40 - Quiz

Welke persoonsvorm is goed gespeld?
A
Snijd je moeder het vlees alvast?
B
Snijdt je moeder het vlees alvast?
C
Snijt je moeder het vlees alvast?
D
Snijdde je moeder het vlees alvast?

Slide 41 - Quiz

Welke persoonsvorm is goed gespeld?
A
Mijn vriend en ik bereikte ons doel.
B
Mijn vriend en ik bereikten ons doel.
C
Mijn vriend en ik bereikden ons doel.
D
Mijn vriend en ik bereikde ons doel.

Slide 42 - Quiz

Welke persoonsvorm is goed gespeld?
A
Afgelopen week lachten wij om die mop.
B
Afgelopen week lachte wij om die mop.
C
Afgelopen week lachen wij om die mop.
D
Afgelopen week lachden wij om die mop.

Slide 43 - Quiz

Wat ga je nu doen?

Slide 44 - Slide