Persoonsvorm (tt en vt)

1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Werkwoordspelling

Slide 2 - Slide

Persoonsvorm 
tegenwoordige tijd

Ik vorm
Ik vorm + T
Meervoud

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

De ballon (belanden) in de boom.

Slide 8 - Open question

Ik (vinden) er niets aan.

Slide 9 - Open question

De kip (broeden) al 2 weken.

Slide 10 - Open question

Hij (aanvaarden) het niet.

Slide 11 - Open question

(Houden) jij ook van nasi?

Slide 12 - Open question

Mijn vader …........................... altijd meer zakgeld.
…........................... jij nu echt een avondje uit aan Henk?  
Ik …...........................  nooit meer een marathon te rennen!
Hij heeft nog nooit een gouden horloge …........................... 
Wij …...........................  dat we aardig voor de juf zijn. 
…...........................  jullie aan mij iedere dag een kaart te sturen?
…...........................  Piet te gaan trouwen met Fatima?  
belooft
beloven
beloofd
beloof
Beloven
Belooft
Beloof

Slide 13 - Drag question

Ik …………………………………. morgen naar een andere slaapkamer.
…………………………………. hij naar de andere kant van de wereld?
Hij is in zijn leven 6 maal ………………………………….
De katten …………………………………. tijdens de vakantie naar oma.
…………………………………. jij nooit meer in je leven?
Marie ………………………………….naar een ander huis in de straat.
…………………………………. de vogels nu de nootjes naar die andere hoek? 

Verhuizen
verhuist
Verhuis
verhuizen
verhuisd
Verhuist
verhuis

Slide 14 - Drag question

Hij ................ de vraag van de
docent weer niet!
A
beantwoord
B
beantwoorden
C
beantwoordt

Slide 15 - Quiz

Achmed ........... aan zijn moeder dat hij nooit meer vuurwerk zal afsteken.
A
beloof
B
beloofd
C
belooft
D
beloven

Slide 16 - Quiz

Ik heb het gevoel dat ik de persoonsvorm tegenwoordige tijd beheers.
-210

Slide 17 - Poll

Persoonsvorm 
verleden tijd

Wat zijn sterke en zwakke werkwoorden?

Slide 18 - Slide

Wat zijn sterke en zwakke werkwoorden?

Slide 19 - Open question

Sterke werkwoorden


Zwakke werkwoorden
lezen
fietsen
schijnen
klappen
slaan
reizen
snuiven
spelen
vallen
bedanken
blazen
sturen

Slide 20 - Drag question

Persoonsvorm 
verleden tijd

Spelling van zwakke werkwoorden

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

timer
1:00

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

timer
1:00

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide


Zet de zin in de verleden tijd. 
Noteer alleen de persoonsvorm
De meeste kiezers stemmen tegen het voorstel.

Slide 29 - Open question


Zet de zin in de verleden tijd. 
Noteer alleen de persoonsvorm
Het geluid schalt door de ruimte.

Slide 30 - Open question


Zet de zin in de verleden tijd. 
Noteer alleen de persoonsvorm
De supporters juichen de spelers toe.

Slide 31 - Open question


Zet de zin in de verleden tijd. 
Noteer alleen de persoonsvorm
De vinger van Iris bloedt flink.

Slide 32 - Open question

Welke persoonsvorm (tt) is goed gespeld?
A
Ze beweerdt dat het normaal is.
B
Ze beweert dat het normaal is. Ze beweert dat het normaal is.
C
Ze beweerd dat het normaal is.
D
Ze beweertd dat het normaal is.

Slide 33 - Quiz

Welke persoonsvorm is goed gespeld?
A
Vorige week landde er twee vliegtuigen.
B
Vorige week landen er twee vliegtuigen.
C
Vorige week landden er twee vliegtuigen.
D
Vorige week landt er twee vliegtuigen.

Slide 34 - Quiz

Welke persoonsvorm is goed gespeld?
A
Snijd je moeder het vlees alvast?
B
Snijdt je moeder het vlees alvast?
C
Snijt je moeder het vlees alvast?
D
Snijdde je moeder het vlees alvast?

Slide 35 - Quiz