Les 30-10-2020, herhaling h1

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, aanwezigheid en huiswerk controle
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
35 minuten: herhaling H1
20 minuten: aan het werk!

1 / 44
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, aanwezigheid en huiswerk controle
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
35 minuten: herhaling H1
20 minuten: aan het werk!

Slide 1 - Slide

Leerdoelen:
1. Alles van H1

HUISWERK: Alle opdrachten van H1

Slide 2 - Slide

Inkomen met tegenprestatie
Inkomen zonder tegenprestatie
Niet-vrij besteedbaar inkomen

Slide 3 - Drag question

Een auto van de zaak is een goed voorbeeld van:
A
Inkomen zonder tegenprestatie
B
Inkomen in natura
C
Vrij besteedbaar inkomen.

Slide 4 - Quiz

Zakgeld is:
A
Vrij besteedbaar inkomen
B
Niet-vrij besteedbaar inkomen

Slide 5 - Quiz

Met tegenprestatie
Zonder tegenprestatie

Slide 6 - Slide

Vrij besteedbaar
Niet vrij besteedbaar

Slide 7 - Slide

Wat denk jij?
Heb je paragraaf 1 onder controle?

Slide 8 - Slide

Het lidmaatschap van de voetbal kost € 10,- per maand. Hoeveel kost de voetbal per dag?

Slide 9 - Open question

Uitleg
- altijd eerst omrekenen naar jaar.
Dus € 10,- x 12 maanden = € 120,-
Dan € 120,- delen door 365 dagen = € 0,33 per dag

Slide 10 - Slide

Jan krijgt 40 euro per maand aan zakgeld. Hoeveel is dit per week?

Slide 11 - Open question

Uitleg
1 jaar = 52 weken
1 jaar = 12 maanden
40 x 12= 480
480:52 weken = 9,23 euro per week

Slide 12 - Slide

Omrekenen

Slide 13 - Slide

Voorbereiden
Lonen en uitkeringen worden meestal per maand uitbetaald.
Ontvangsten kunnen ook per week, per kwartaal of per jaar voorkomen.

Als je ze wilt vergelijken, moet je ze omrekenen naar dezelfde periode.
Dit kun je ook met uitgaven doen.
Andere periode

Slide 14 - Slide

Wat denk jij?
Heb je paragraaf 2 onder controle?

Slide 15 - Slide


Welke zin is waar?
A
Deze tabel heeft 4 kolommen en 3 rijen.
B
Deze tabel heeft 3 kolommen en 4 rijen

Slide 16 - Quiz

In de tabel hiernaast staat het minimum jeugdloon van 2018 weergegeven.
Schrijf op hoeveel euro iemand van 17 met een fulltime baan per week verdient.



Slide 17 - Open question

Joop heeft de kasten in de woonkamer en de slaapkamer gemaakt. Hoeveel planken heeft hij tot nu toe gebruikt?

Slide 18 - Open question

Hoeveel euro verdient iemand van 19 jaar meer per uur dan iemand van 17 jaar?

Slide 19 - Open question


In de linker kolom staat vaak welke informatie je in de rijen vindt.

In de bovenste rij staat vaak welke informatie je in de kolommen vindt.

Bij het aflezen van informatie uit
een tabel zoek je de cel op waar
de rij en kolom waar je iets over
wilt weten elkaar kruisen.

Bijvoorbeeld






Je wilt weten welk cijfer leerling 4
voor het verslag heeft gehaald.

In de linker kolom zoek je leerling 4.
In de bovenste rij zoek je het verslag.
Waar deze rij en kolom elkaar kruisen
vindt je het goede cijfer.

Slide 20 - Slide

Rekenen met tabellen
Met de informatie uit een tabel kun je berekeningen uitvoeren.
Je moet dan eerst bedenken welke informatie uit de tabel je nodig hebt.



Bijvoorbeeld
Mariëlle past na school vaak even op de dochter van haar buren. Ze krijgt hiervoor 4 euro per uur. Ze houdt in een tabel bij hoeveel uur ze in een week werkt. Hoeveel euro heeft Mariëlle op dinsdag verdiend?

Eerst zoek je op welke informatie je nodig hebt: het aantal
uren op dinsdag. Dan reken je de som uit: 1,5 x 4 = 6 euro.

Slide 21 - Slide

Wat denk jij?
Heb je paragraaf 3 onder controle?

Slide 22 - Slide

Op welke leeftijd mag je wat doen? 
Leeftijd
Werkzaamheden
13 jaar
15 jaar
krantenwijk
Werken in een fabriek
timer
2:30
oppassen
18 jaar 
auto's wassen
vakkenvullen
werken in de horeca 

Slide 23 - Drag question

Dus: 
13 jaar
Je mag lichte werkzaamheden uitvoeren zoals oppassen, auto's wassen, folders bezorgen.
15 jaar
Je mag iets zwaardere werkzaamheden uitvoeren denk aan vakkenvullen, krantenwijk. 
18 jaar
Je mag alle werkzaamheden uitvoeren. Dus je kan allerlei soorten werk doen, ook gevaarlijke. 

Slide 24 - Slide

Wat is een werknemer?
A
Een bedrijf die mensen in dienst heeft
B
Een leerling
C
Iemand die bij een bedrijf/winkel werkt
D
De baas

Slide 25 - Quiz

Wat is een werkgever?
A
Iemand die bij een bedrijf/winkel werkt
B
Een bedrijf/winkel die werknemers in dienst heeft
C
Een leerling
D
Vakkenvuller

Slide 26 - Quiz

Dirk werkt bij de Albert Heijn.
Wat is de Albert Heijn in deze situatie?
A
Werknemer
B
Werkgever

Slide 27 - Quiz

Tom is 18 jaar en werkt in de horeca Wat voor soort loon krijgt hij?
A
Minimumloon
B
Zakgeld
C
Fooi
D
Minimumjeugdloon

Slide 28 - Quiz

Rechten en plichten
Laura werkt bij een supermarkt als vakkenvuller. Laura is dus een werknemer. De supermarkt waar Laura werkt is de werkgever

Laura moet twee keer per week na school vakkenvullen, dit is afgesproken met de supermarkt. In ruil voor het vakkenvullen krijgt Laura geld (loon) ook dit is afgesproken. 

Slide 29 - Slide

Jeugdloon
vanaf 15 jaar heb je recht op een minimumjeugdloon.
Dit is het loon dat je werkgever jou minimaal moet betalen. 
Hoe ouder je wordt, hoe hoger je minimumjeugdloon wordt. 

vanaf 23 jaar geld het minimumjeugdloon niet meer maar dan heb je recht op een minimumloon 

Slide 30 - Slide

Wat denk jij?
Heb je paragraaf 4 onder controle?

Slide 31 - Slide

wat is de juiste berekening om het rentebedrag uit te rekenen?
A
Bedrag : percentage x 100
B
Percentage : 100 x bedrag
C
Bedrag : 100 x percentage
D
100 : percentage x bedrag

Slide 32 - Quiz

Pietje heeft €500,- gespaard. Hij krijgt 2% rente per jaar. Hoeveel rente krijgt hij in jaar 1?
A
€500 : 2 x 100 = €2.500
B
€500 : 100 x 2 = €10
C
2 : €500 x 100 = €0,40
D
Ik heb werkelijk geen idee

Slide 33 - Quiz

Interest/rente
  • Je krijgt geld (rente in %)
  • De bank 'bewaart' jouw geld. 
  • De bank mag jouw geld uitlenen aan andere klanten.

Slide 34 - Slide

Wat ik boven doe, doe ik ook onder!
Geld in euro's 
2.100
21
63
100
1
3
1. Ik noteer mijn gegevens. 
2. Wat is alles / het geheel (100%)?
3. Wat wil ik weten? Welk percentage?
4. Ik reken naar 1% (:100)           5.  x het percentage
:100
:100
x3
x3

Slide 35 - Slide


Eefje heeft €900 spaargeld.
Ze krijgt per jaar 3,4% rente over haar spaargeld.
Hoeveel rente krijgt ze gedurende vijf maanden?

Slide 36 - Open question

Uitwerking
€900 / 100 = €9
€9 x 3,4% = €30,60
€30,60 / 12 = €2,55
€2,55 x 5 = €12,75

Slide 37 - Slide

Rente per...
Rente per jaar = spaarbedrag ÷ 100 x rentepercentage

Rente per half jaar = spaarbedrag ÷ 100 x rentepercentage ÷ 2

Rente per maand = spaarbedrag ÷ 100 x rentepercentage ÷ 12


Slide 38 - Slide

Wat denk jij?
Heb je paragraaf 5 onder controle?

Slide 39 - Slide



inkomen uit bezit, huur, rente, winst

Slide 40 - Slide



inkomen uit arbeid

Slide 41 - Slide

Hoogte van inkomen afhankelijk van:
  1. De leeftijd.
  2. De zwaarte van het werk. (gevaarlijk werk)
  3. De vraag die er naar een beroep is. ( uitzonderlijk werk)
  4. De verantwoordelijkheid die je krijgt.
  5. Op onregelmatige tijden werken
  6. Talent


Slide 42 - Slide

Wat denk jij?
Heb je paragraaf 6 onder controle?

Slide 43 - Slide

Aan de slag!
Wat? Alle opdrachten van H1
Hoe? In de online leeromgeving
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak

timer
25:00

Slide 44 - Slide