Past Simple - Questions

Past Simple - questions
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2,3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Past Simple - questions

Slide 1 - Slide

Aan het einde van de les:
Kun je vragen stellen in de Past Simple (verleden tijd)

Slide 2 - Slide

Past Simple (herhaling)

Voltooid verleden tijd

Gebruik: wanneer er een tijdsaanduiding in de zin staat


Examples:

Yesterday I walked home

Last year we went to Greece

In 2017 I started at Spinoza20First

In Gewone, bevestigende zinnen:

Regelmatig: werkwoord+ed

Onregelmatig: 2e rij uit je lijst


Examples: I walked, you ran, she went, he climbed, we could, they tried, they lived, I flushed, it rained, we did

Slide 3 - Slide

Past Simple (herhaling)


In Gewone, bevestigende zinnen:

Regelmatig: werkwoord+ed

Onregelmatig: 2e rij uit je lijst


Examples: I walked, you ran, she went, he climbed, we could, they tried, they lived, I flushed, it rained, we did

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Past Simple: to be 
was
I
was
she / he / it
were
you
were
we
were
you
were
they

Slide 6 - Slide

Aantekening:
vragen stellen in de Past Simple

Did + onderwerp + hele werkwoord (voor alle personen!!)

Examples: Did you go there? Did he like it? Did they find the way? Did she do her homework?

Slide 7 - Slide

Let op:
Bij het werkwoord to be (zijn), is het anders:
I was (ik was) - Was I? (Was ik?)
you were (jij was) - Were you? (Was jij?)
he was (hij was) - Was he? (Was hij?)
we were (wij waren) - Were we? (Waren wij?)
you were (jullie waren) - Were you? (Waren jullie?)
they were (zij waren) - Were they? (Waren zij?)

Slide 8 - Slide

Past Simple: to be
was
I
was
she / he / it
were
you
were
we
were
you
were
they

Slide 9 - Slide

Past simple 'to be'

Slide 10 - Slide

Maak hier een vraag van:
I went home.
A
Did you go home?
B
Did you went home?
C
Went you home?

Slide 11 - Quiz

Maak hier een vraag van:
She saw him.
A
Did she saw him?
B
Saw she him?
C
Did she see him?

Slide 12 - Quiz

Maak hier een vraag van:
They walked there.
A
Did they walked there?
B
Did they walk there?
C
Walked they there?

Slide 13 - Quiz

Maak hier een vraag van:
You did that.
A
Did you that?
B
Did you do that?
C
Did you did that?

Slide 14 - Quiz

Maak hier een vraag van:
He came home.
A
Did he come home?
B
Did he came home?
C
Came he home?

Slide 15 - Quiz

Alle 5 de vorige vragen goed?
Oefen dan de volgende zinnen
(Fouten gemaakt? Kijk nog even goed naar de aantekening. Snap je het nog niet helemaal? Vraag om hulp!)

Slide 16 - Slide

Maak vragend (vergeet hoofdletter & vraagteken niet):
He ran fast.

Slide 17 - Open question

Maak vragend (vergeet hoofdletter & vraagteken niet):
We cooked dinner.

Slide 18 - Open question

Maak vragend (vergeet hoofdletter & vraagteken niet):
She read a book.

Slide 19 - Open question

Maak vragend (vergeet hoofdletter & vraagteken niet):
You did it.

Slide 20 - Open question

Maak vragend (vergeet hoofdletter & vraagteken niet):
He grew fast.

Slide 21 - Open question

Maak vragend (vergeet hoofdletter & vraagteken niet):
It went well.

Slide 22 - Open question

Maak vragend (vergeet hoofdletter & vraagteken niet):
I said that.

Slide 23 - Open question

Maak vragend (vergeet hoofdletter & vraagteken niet):
He fell.

Slide 24 - Open question

Oefen nog even op de volgende twee sites om te controleren of je het echt snapt.
Problemen? Vraag het je docent!!

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Link

Slide 27 - Link

Ging het goed? Of vond je het juist lastig? Vertel dat hier:

Slide 28 - Open question

Slide 29 - Slide