Past Simple - Questions

• Engels
• Middelbare school
• vmbo
• Leerjaar 2,3

Past Simple - questions

  

Phones in your bag please!

Aan het einde van de les:

Weet je of je je goed hebt voorbereid voor de toets morgen!

Ken je de basis van het Engelse werkwoord voor 'zijn'? 

Ken je de woordjes en de zinnetjes?

Kun je vragen stellen in de Past Simple (verleden tijd)?

But first...
Write the complete list of BE in Present tense (tt)
(Tip: 3 forms, 8 sentences!)

And now....
Write the complete list of BE in the Past tense(vt)
(Tip: 2 forms, 8 sentences!)

Translate:
Wie is jouw held?

Translate:
Gebruikte hij zijn superkrachten?

Translate:
Hij droeg een masker.

Translate:
Wat is er aan de hand?

Translate:
Hij heeft wat schaafwonden.

Make a question:
She was at school.

Make a question:
I walked home.

1. Did you walked home?
2. Did you walk home?
3. Walked you home?

Make a question:
We were at home.

Make a question:
She kissed him.

1. Did she kissed him?
2. Kissed she him?
3. Did she kiss him?

Make a question:
I was happy.

Make a question:
They climbed a tree.

1. Did they climbed a tree?
2. Did they climb a tree?
3. Climbed they a tree?

Past Simple (herhaling)

Hoe herken je ze? 

Regelmatig = werkwoord +ed 

Onregelmatig = 2e rij uit je lijst (p.148 TB)

Examples: 

Regelmatig: I walked, he climbed, they lived, it rained

Onregelmatig: you ran, she went, we could, we did

Aantekening:

vragen stellen in de Past Simple

Was / Were in de zin?  Was / Were vooraan in de zin.

Geen Was /Were? Dan...

Did + onderwerp + hele werkwoord (voor alle personen!!)

Let op:

Bij het werkwoord to be (zijn), is het anders:

I was (ik was) - Was I? (Was ik?)

you were (jij was) - Were you? (Was jij?)

he was (hij was) - Was he? (Was hij?)

we were (wij waren) - Were we? (Waren wij?)

you were (jullie waren) - Were you? (Waren jullie?)

they were (zij waren) - Were they? (Waren zij?)

Alle vragen goed?

Oefen dan verder in  Stepping Stones Online! 

Fouten gemaakt? Kijk nog even goed in je boek! 

Snap je het nog niet helemaal? Vraag om hulp!

Maak vragend (vergeet hoofdletter & vraagteken niet):
He ran fast.

Maak vragend (vergeet hoofdletter & vraagteken niet):
We cooked dinner.

Maak vragend (vergeet hoofdletter & vraagteken niet):
She read a book.

Maak vragend (vergeet hoofdletter & vraagteken niet):
You did it.

Maak vragend (vergeet hoofdletter & vraagteken niet):
He grew fast.

Maak vragend (vergeet hoofdletter & vraagteken niet):
It went well.

Maak vragend (vergeet hoofdletter & vraagteken niet):
I said that.

Maak vragend (vergeet hoofdletter & vraagteken niet):
He fell.

Oefen nog even op de volgende twee sites om te controleren of je het echt snapt.

Problemen? Vraag het je docent!!

https:

https:

Ging het goed? Of vond je het juist lastig? Vertel dat hier: