3.4 Schrijven en formuleren

Voordat we gaan beginnen...
10 minuten lezen uit je leesboek
In stilte!

Doe je telefoon in de telefoontas
Leg je overige boeken ook op tafel
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Voordat we gaan beginnen...
10 minuten lezen uit je leesboek
In stilte!

Doe je telefoon in de telefoontas
Leg je overige boeken ook op tafel

Slide 1 - Slide

Nederlands
Inleiding en slot schrijven

Slide 2 - Slide

Schrijven en formuleren
Een verslag schrijven
Een goede inleiding schrijven
Een goede titel bedenken
Verwijswoorden gebruiken

Slide 3 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
Lezen uit je leesboek

Wat weet je al?

Theorie een verslag

Schrijf een verslag!

Slide 4 - Slide

Wat weet je al?
  • Wanneer heb jij voor het laatst een schriftelijk verslag geschreven? Waar ging het over?

  • In welk soort bladen en welk soort websites vind je verslagen?

  • Wat zijn kenmerken van een verslag?

Slide 5 - Slide

Theorie
Een verslag schrijven

Slide 6 - Slide

Een verslag
  • Je beschrijft wat je hebt meegemaakt of onderzocht. Je doel is om anderen te informeren over feiten.
  • 5W1H-vragen
  • Chronologische volgorde --> denk aan de signaalwoorden van tijd als toen, daarna, vervolgens, uiteindelijk

Slide 7 - Slide

Een verslag
  • Inleiding: aandacht trekken van de lezer. Noem hier in ook het onderwerp van het verslag.
  • Kern: feitelijke informatie over wat je hebt meegemaakt of hebt onderzocht
  • Slot: een samenvatting of mening van wat je hebt meegemaakt.
  • Gebruik witregels tussen deze onderdelen!

Slide 8 - Slide

De inleiding van een verslag
Hiermee haal je de lezer over om verder te lezen.

- Begin met iets opvallends, iets wat de aandacht trekt (een vraag, een grapje, ...)
- Geef informatie over het onderwerp van de tekst

Zie blz. 159 voor voorbeelden

Slide 9 - Slide

De titel van een verslag
- Aandacht trekken van de lezer (vraag stellen, een uitspraak, ..)
- Aangeven waar de tekst over gaat

Achter de titel nooit een punt, een vraagteken of uitroepteken mag wel

Slide 10 - Slide

Aan de slag!
Schrijf een verslag over een avontuur dat jij hebt beleefd.
Minimaal 200 woorden
Dit mag ook op je laptop of je telefoon
Denk goed na over de theorie! (5W1H + opbouw)

Alleen en in stilte
Maandag 30 januari

Slide 11 - Slide

Voordat we gaan beginnen...
10 minuten lezen uit je leesboek
In stilte!

Leg je verslag op de hoek van je tafel

Slide 12 - Slide

Schrijven en formuleren
Een verslag schrijven
Een goede inleiding schrijven
Een goede titel bedenken
Verwijswoorden gebruiken

Slide 13 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
Lezen uit je leesboek

  • Wat weet je nog?
  • Verslag nakijken
  • Theorie verwijswoorden
  • Snap je het?
  • Opdrachten maken

Slide 14 - Slide

Wat weet je nog?
  • Wat beschrijf je in een verslag?
  • Welke vragen beantwoord je in een verslag?
  • Uit welke drie onderdelen bestaat het verslag?
  • Wat voor titel gebruik je?

Slide 15 - Slide

Verslag nakijken
Wissel je verslag uit met een klasgenoot

Vul het schema op blz. 163 in
--> formulering kan je nog niet invullen!

Slide 16 - Slide

Theorie
Verwijswoorden

Slide 17 - Slide

Verwijswoorden
In plaats van een woord veel te herhalen, gebruik je verwijswoorden.

Het-woorden --> dat, dit, het zijn
De-woorden --> die, deze, hij, zij, zijn, hem, haar
Personen --> hij, zij, zijn, hem, haar
Meervoud --> ze, die, hun

Slide 18 - Slide

Ik heb laatst een onvoldoende gehaald en ... viel mij erg tegen.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 19 - Quiz

Het boek ... ik laatst gelezen heb, was erg mooi.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 20 - Quiz

Dat is de ketting .... ik laatst ben kwijt geraakt!
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 21 - Quiz

Het bedrijf is failliet. Na .... laatste uitverkoop werd het gesloten.
A
zijn
B
haar

Slide 22 - Quiz

De mediatheek heeft .... openingstijden aangepast.
A
zijn
B
haar

Slide 23 - Quiz

Ik liep stil langs mijn vader. .... las namelijk een boek.
A
hij
B
zij

Slide 24 - Quiz

Leerlingen die steeds te laat komen, moeten ... melduren afmaken.
A
hen
B
hun
C
haar
D
zijn

Slide 25 - Quiz

Maandag 6 februari

Opdracht 10 (10b --> herschrijf zelf je drie zinnen) + 11
Bladzijdes 161 + 162
Alleen en in stilte
Klaar? Lees verder in je leesboek of werk verder aan ander huiswerk

Slide 26 - Slide

Voordat we gaan beginnen...
10 minuten lezen uit je leesboek
In stilte!

Leg je huiswerk (opdrachten 10 + 11) op de hoek van je tafel

Slide 27 - Slide

Voorleeswedstrijd?

Slide 28 - Slide

Schrijven en formuleren
Een verslag schrijven
Een goede inleiding schrijven
Een goede titel bedenken
Verwijswoorden gebruiken

Slide 29 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
Lezen uit je leesboek

  • Wat weet je nog?
  • Huiswerk nakijken
  • Theorie verwijswoorden
  • Opdrachten maken

Slide 30 - Slide

Wat weet je nog?

Slide 31 - Slide

Naar de-woorden verwijs je met...
A
die
B
dit
C
deze
D
dat

Slide 32 - Quiz

Naar het-woorden verwijs je met...
A
die
B
dit
C
deze
D
dat

Slide 33 - Quiz

Naar mannelijke woorden verwijs je met..
A
hij
B
hem
C
haar
D
het

Slide 34 - Quiz

Naar vrouwelijke woorden verwijs je met..
A
hij
B
hem
C
haar
D
het

Slide 35 - Quiz

Naar onzijdige woorden verwijs je met..
A
hij
B
hem
C
haar
D
het

Slide 36 - Quiz

Huiswerk nakijken
Opdrachten 10 + 11
bladzijdes 161 + 162

Slide 37 - Slide

Theorie
Verwijswoorden

Slide 38 - Slide

Verwijswoorden
In plaats van een woord veel te herhalen, gebruik je verwijswoorden.

Het-woorden --> dat, dit, het zijn
De-woorden --> die, deze, hij, zij, zijn, hem, haar
Personen --> hij, zij, zijn, hem, haar
Meervoud --> ze, die, hun

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide