M1 NE paragraaf 4.4 Schrijven en formuleren (week 7)

NE paragraaf 4.4
schrijven en formuleren
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

NE paragraaf 4.4
schrijven en formuleren

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  1. Je weet hoe je een informatieve tekst schrijft;
  2. Je weet hoe je een tekst indeelt;
  3. Je weet hoe je woorden afwisselt met verwijswoorden.

Slide 2 - Slide

Week 7
Maak het maakwerk uit de weektaak bij 4.4 schrijven en formuleren  

Donderdag, de laatste les van de week, lezen in de online les. Je zorgt dat je mee kunt doen. Boek klaarleggen waar je gaat zitten, mee naar waar je dan bent enz. 

Slide 3 - Slide

Wat heb je dit schooljaar al geleerd?
Schrijven en formuleren
hoofdstuk 1: zakelijke e-mail
hoofdstuk 2: zakelijke brief
hoofdstuk 3: verslag

Slide 4 - Slide

Wat weet je nog? 

Slide 5 - Slide

Schikt het u om 16.00 uur?
Dit is ...
A
formele taal
B
informele taal

Slide 6 - Quiz

Aan wie stuur je een zakelijke e-mail?
A
aan iemand die je persoonlijk kent
B
aan iemand die je niet persoonlijk kent

Slide 7 - Quiz

In welke alinea schrijf je bij een verslag waar het verslag over gaat?
A
1e alinea inleiding
B
2e alinea kern
C
3e alinea kern
D
4e alinea slot

Slide 8 - Quiz

In een goede inleiding staat het onderwerp en wordt er een aandachtstrekker gebruikt door de schrijver.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

In een verslag maak je gebruik van de volgende OPSOMMENDE signaalwoorden: ...
A
want, maar, echter
B
Zoals, maar, bijvoorbeeld
C
Ten eerste, dus bovendien
D
Eerst, daarna, vervolgens, tot slot

Slide 10 - Quiz

Om afwisseling in taalgebruik te krijgen maak je gebruik van synoniemen en verwijswoorden
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Wat weet je nog? 

Slide 12 - Slide

Informatieve teksten

Slide 13 - Slide

Waar kom je vooral
informatieve teksten
tegen?

Slide 14 - Mind map

In tijdschriften vind je vaak informatieve teksten. Hoe noem je die?
A
artikelen
B
krantenkop
C
reclame

Slide 15 - Quiz

Waaruit bestaat een informatieve tekst vooral?
A
feiten
B
meningen

Slide 16 - Quiz

Als je een tekst schrijft, dan verdeel je die in drie onderdelen. Welke?

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Wat is het doel van een informatieve tekst?
A
informeren
B
activeren
C
amuseren
D
overtuigen

Slide 20 - Quiz

Hoe herken je feiten in een informatieve tekst?

Slide 21 - Open question

M1 NE paragraaf 4.4 (les 2)
schrijven en formuleren

Slide 22 - Slide

Leerdoelen
  1. Je weet hoe je een informatieve tekst schrijft;
  2. Je weet hoe je een tekst indeelt;
  3. Je weet hoe je woorden afwisselt met verwijswoorden.

Slide 23 - Slide

Wat weet je nog? 

Slide 24 - Slide

Welke verwijswoorden
ken je nog?

Slide 25 - Mind map

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Met welk verwijswoord verwijs je naar de jongen?

Slide 28 - Open question

Slide 29 - Slide

Week 7
  1. M. paragraaf 4.4 opdracht 1 t/m 16

Slide 30 - Slide

Planning
Les 1: Uitleg en herhaling hst 1, 2 en 3

Les 2:  uitleg verwijswoorden + zelfstandig werken opdracht 3 t/m 6

Les 3: uitleg schrijftaak + zelfstandig werken opdracht 7 t/m 10 

Les 4: zelfstandig werken schrijftaak 

Slide 31 - Slide

M1 NE paragraaf 4.4 (les 3 en 4)
schrijven en formuleren

Slide 32 - Slide

Leerdoelen
  1. Je weet hoe je een informatieve tekst schrijft;
  2. Je weet hoe je een tekst indeelt;
  3. Je weet hoe je woorden afwisselt met verwijswoorden.

Slide 33 - Slide

Week 7
  1. M. paragraaf 4.4 opdracht 1 t/m 16

Slide 34 - Slide

Planning
Les 1: Uitleg en herhaling hst 1, 2 en 3

Les 2:  uitleg verwijswoorden + zelfstandig werken opdracht 3 t/m 6

Les 3: uitleg schrijftaak + zelfstandig werken opdracht 7 t/m 10 

Les 4: zelfstandig werken schrijftaak 

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide