H6.1 en H6.2 quiz

Om een beweging te fotograferen kun je een stroboscooplamp gebruiken.
Wat is een stroboscooplamp?

A
een lamp die aan het begin en het eind van de beweging een flits geeft
B
een lamp die afwisselend een felle en een zwakke lichtflits geeft
C
een lamp die op het moment dat een foto wordt gemaakt een flits geeft
D
een lamp die met regelmatige tussenpozen een flits geeft
1 / 14
next
Slide 1: Quiz
naskMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Om een beweging te fotograferen kun je een stroboscooplamp gebruiken.
Wat is een stroboscooplamp?

A
een lamp die aan het begin en het eind van de beweging een flits geeft
B
een lamp die afwisselend een felle en een zwakke lichtflits geeft
C
een lamp die op het moment dat een foto wordt gemaakt een flits geeft
D
een lamp die met regelmatige tussenpozen een flits geeft

Slide 1 - Quiz

In figuur 1 zie je een foto waarop een beweging is vastgelegd door meerdere keren te flitsen. Tussen iedere flits zit 0,02 s.
Hoeveel tijd zit er tussen het eerste en het laatste beeldje?

A
0,02 s
B
0,08 s
C
0,10 s
D
0,12 s

Slide 2 - Quiz

Een videocamera maakt 30 beeldjes per seconde.
Hoeveel beeldjes zijn er nodig om een beweging van 2 s vast te leggen?

A
2
B
30
C
60
D
90

Slide 3 - Quiz

In figuur 2 zie je een afstand-tijddiagram met een fout erin.
Wat is er fout aan het diagram?

A
De eenheden voor afstand en tijd kloppen niet
B
De horizontale as en de verticale as zijn verwisseld.
C
De schaalverdeling langs de afstand-as klopt niet
D
De schaalverdeling langs de tijd-as klopt niet.

Slide 4 - Quiz

Peter heeft van een fietstocht een afstand-tijdtabel gemaakt. Hij wil er een afstand-tijddiagram van maken.
A
de gegevens uit de tabel als punten in het rooster tekenen
B
de meetpunten met rechte lijnen in het rooster tekenen
C
een assenstelsel tekenen
D
een schaalverdeling langs de assen maken

Slide 5 - Quiz

Een topsporter loopt 200 m in 20 s.
Wat is zijn gemiddelde snelheid in km/h?

A
2,8 km/h
B
10 km/h
C
28 km/h
D
36 km/h

Slide 6 - Quiz

Een motorrijder rijdt 20 minuten met een gemiddelde snelheid van 90 km/h.
Hoeveel kilometer legt hij in die tijd af?

A
4,5 km
B
20 km
C
30 km
D
90 km

Slide 7 - Quiz

Een auto staat stil voor een rood verkeerslicht. Als het verkeerslicht op groen springt, trekt de auto op en rijdt na 6 s met een constante snelheid van 50 km/h.
Wat voor beweging maakt de auto in de eerste 6 s van de beweging?

A
een eenparige beweging
B
een versnelde beweging
C
een vertraagde beweging

Slide 8 - Quiz

In figuur 5 zie je een stroboscopische foto van een vallende bal. De tijd tussen de lichtflitsen is 0,04 s.
Hoeveel keer heeft de lamp geflitst?
A
9
B
10
C
11
D
12

Slide 9 - Quiz

In figuur 5 zie je een stroboscopische foto van een vallende bal. De tijd tussen de lichtflitsen is 0,04 s.
Hoeveel tijd zit er tussen het eerste en het laatste beeldje van de bal?

A
9x0.04=0.36 s
B
10x0.04=0.40 s
C
11x0,04= 0,44 s
D
12x0,04= 0.48 s

Slide 10 - Quiz

In figuur 7 zie je een afstand-tijddiagram van een schaatstocht.
a Wat is de totale afstand die de schaatser heeft afgelegd?

A
40 km
B
50 km
C
40 m
D
50 m

Slide 11 - Quiz

In figuur 7 zie je een afstand-tijddiagram van een schaatstocht.
b Hoelang heeft de schaatser daarover gedaan?

A
1 uur 30 min
B
2 uur
C
2 uur 30 min
D
3 uur

Slide 12 - Quiz

In figuur 7 zie je een afstand-tijddiagram van een schaatstocht.
c Wat was de gemiddelde snelheid van de schaatser?
A
50.92 km/h
B
51.92 km/h
C
52.92 km/h
D
53.92 km/h

Slide 13 - Quiz

Fleur woont 1,75 km van school. Ze fietst in zes minuten van huis naar school.
Wat is de gemiddelde snelheid van Fleur in km/h? Schrijf de hele berekening op.

A
16.5 km/h
B
17.5 km/h
C
18.5 km/h
D
19.5 km/h

Slide 14 - Quiz