H4 lijdend voorwerp

H4 
Lijdend voorwerp
(2 lessen)



1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H4 
Lijdend voorwerp
(2 lessen)



Slide 1 - Slide

Stappen
  • Persoonsvorm
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Onderwerp
  • Lijdend voorwerp

Slide 2 - Slide

Zinsdelen
Persoonsvorm (pv) - zin in een andere tijd zetten
werkwoordelijk gezegde (wg) - pv en alle werkwoorden
onderwerp (ow) - wie (wat) + pv? 

Lijdend voorwerp (lv) - wat (wie) + wg + ow? = lv


Slide 3 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin: Jan wandelt met zijn vrienden naar huis.

Slide 4 - Open question


Slide 5 - Open question

Wij hebben gisteren hardgelopen.
Persoonsvorm?
A
wij
B
Hebben
C
Hebben hardgelopen
D
gisteren

Slide 6 - Quiz

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 7 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde
  • alle werkwoorden in de zin, ook de persoonsvorm
  • "te" of "aan het" horen bij het wg als ze voor een ww staan.

Hij is aan het bakken.
De bloemen zijn sinds gisteren uitgedroogd

Slide 8 - Slide

werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Mind map

Wat is het gezegde in:
Fluitend liep Tonny het veld af na de gewonnen wedstrijd
A
Fluitend
B
liep
C
liep fluitend
D
liep fluitend af

Slide 10 - Quiz

Wat is het gezegde in de zin: Ze zit al uren te knutselen
A
zit
B
zit knutselen
C
zit te knutselen
D
er is geen gezegde

Slide 11 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp?

Slide 12 - Open question

wat is het onderwerp?

Pieter krijgt opnieuw strafwerk.
A
Pieter
B
Hoek
C
Opnieuw
D
In

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Ik zal morgen zeker komen.


A
Zal
B
Ik
C
Morgen
D
Zeker

Slide 14 - Quiz

Onderwerp
De leerlingen uit klas 1d letten altijd goed op.

Slide 15 - Open question

Slide 17 - Link

Lijdend voorwerp
Het onderwerp vind je door:

wie of wat + persoonsvorm?

Slide 18 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?

De man geeft de jongen een hand.
A
de man
B
geeft
C
de jongen
D
een hand

Slide 19 - Quiz

Wat is het lv ?
Hij heeft het formulier verzonden.
A
hij
B
heeft verzonden
C
formulier
D
het formulier

Slide 20 - Quiz

Wat is het lv?
Volgende week gaan we naar Frankrijk.
A
volgende week
B
gaan
C
naar Frankrijk
D
er is geen lv

Slide 21 - Quiz

Ik heb gisteren een lekkere pizza gebakken.
lv=
A
een lekkere pizza
B
heb gebakken
C
ik
D
gisteren

Slide 22 - Quiz

opdrachten maken en oefenen

Opdrachten maken - taalverzorging - lijdendvoorwerp

Slide 23 - Slide