2 VWO 6.1

2 VWO 6.1
biotische en abiotische factoren
producenten, consumenten, reducenten
piramides van aantallen en biomassa
1 / 21
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

2 VWO 6.1
biotische en abiotische factoren
producenten, consumenten, reducenten
piramides van aantallen en biomassa

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Op de rand van een uitgestrekte heide in Nederland leeft de veldmuis (Microtus arvalis), een klein zoogdier dat een cruciale rol speelt in de lokale voedselketen. Hij voedt zich voornamelijk met graszaden, jonge plantenscheuten en soms insecten. 

De veldmuis is op zijn beurt een belangrijke voedselbron voor verschillende roofdieren, waaronder de torenvalk (Falco tinnunculus) en de vos (Vulpes vulpes).  Zo bepaalt de populatiedynamiek van de veldmuis mede het succes van hogere trofische niveaus.


Teken het voedselweb en schrijf bij elk organisme of het een reducent, consument (welke orde?) of producent is.

Slide 3 - Slide

In dit voedselweb is een torenvalk....
A
Een consument van de 1e orde
B
Een consument van de 2e orde
C
Een reducent
D
Een producent

Slide 4 - Quiz

Check jouw voedselweb. Zorg ervoor dat de peilen de juiste kant op staan!!!!
Zaden (producent)
Jonge plantenscheuten (producent)
(Insecten) (meestal consument van de 1e of 2e orde)
Veldmuis (consument van de 1e orde)
Torenvalk  (consument van de 2e orde)
Vos (consument van de 2e orde)

Slide 5 - Slide

De veldmuis wordt hier een consument van de 1e orde genoemd omdat insecten niet tot zijn primaire voedselbron behoren (er staat in de tekst dat ze soms insecten eten).

Zaden zijn door een plant gemaakt, dus 'zaden' refereren naar de plant. Dit is een producent. 

Jonge plantenscheuten zijn gewoon jonge plantjes: producent dus!

Slide 6 - Slide

1
2
Wat hoort bij 1 en 2 te staan?

Slide 7 - Slide

Wat hoort bij 1 en 2 te staan?
A
1 = afvaleters 2= reducenten
B
1 = consument van de 3e orde 2 = consument van de 4e orde
C
1 = consument van de 3e orde 2 = reducenten
D
1 = consument van de 3e orde 2 = afvaleters

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

De vegetatie waar de veldmuis van leeft, groeit dankzij een combinatie van factoren zoals zonlicht, temperatuur, waterbeschikbaarheid en bodemgesteldheid. De heidegrond is meestal arm aan voedingsstoffen en licht zuur, wat een beperkende factor vormt voor veel plantensoorten, maar juist gunstig is voor heidestruiken en grassoorten die zich hieraan hebben aangepast. 


Is het dikgedrukte een biotische of een abiotische factor?

Slide 11 - Slide

voor planten zijn voedingsstoffen een...
A
biotische factor
B
abiotische factor

Slide 12 - Quiz

Bij voedingsstoffen voor planten hebben we het over mineralen in de bodem.. De voedingsstoffen voor planten zijn dus niet direct afkomstig van een ander organisme.  Daarom is dit een abiotische factor.

Slide 13 - Slide

Noem een biotische factor die invloed heeft op de grootte van de populatie veldmuizen

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Video

In een ecosysteem bestaat een voedselketen uit:
eikenboom → rupsen → koolmezen → sperwers.

Hoe ziet de piramide van biomassa eruit voor deze voedselketen?
A
Breed aan de basis (eikenboom) en breed aan de top (sperwer).
B
Smal aan de basis (eikenboom), breed in het midden en smal aan de top (sperwer)
C
Smal aan de basis (eikenboom) en breed aan de top (sperwer)
D
Breed aan de basis (eikenboom) en smal aan de top (sperwer).

Slide 16 - Quiz

piramide van biomassa heeft altijd een piramidevorm!
Je ziet dat de efficiëntie tussen de trofische niveaus 
verschilt. Het verschil tussen de biomassa van de
producenten en de consumenten van de 1e orde is 
meestal véééél groter dan het verschil tussen de
consumenten van de 1e orde en consumenten van
de 2e orde of tussen die van de 2e en de 3e orde. 

Waarom?

Slide 17 - Slide

Waarom is het verschil in biomassa tussen
de producenten en de consumenten van de
1e orde zo veel groter?

Slide 18 - Open question

n een ecosysteem komt een giftige stof, zoals een pesticide, voor in het water. Deze stof wordt opgenomen door fytoplankton en vervolgens door het zoöplankton, kleine vissen, en uiteindelijk door grotere vissen.

Wat gebeurt er met de concentratie van de giftige stof naarmate je omhoog gaat in de voedselketen?
A
De concentratie van de giftige stof neemt af naarmate je hoger in de voedselketen komt, doordat de stof daar sneller wordt afgebroken
B
De concentratie van de giftige stof blijft gelijk op elk trofisch niveau.
C
De concentratie van de giftige stof neemt toe met elk trofische niveau.
D
Deze varieert willekeurig

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

accumulatie: ophoping in de voedselketen
Veel giftige stoffen zijn persistent. Ze worden niet door organismen afgebroken en blijven in hun weefsels aanwezig. Als organismen worden opgegeten komt de giftige stof dus in de weefsels van de dieren hoger in de voedselketen terecht. Omdat tegelijkertijd de hoeveelheid biomassa per niveau in de voedselketen minder wordt, gaat de concentratie van de giftige stof dus omhoog.


Een veelvoorkomend voorbeeld hiervan is de ophoping van kwik in vis, waarbij roofvissen zoals tonijn veel hogere concentraties kwik kunnen bevatten dan de kleinere vissen die ze eten.

Slide 21 - Slide