Leesvaardigheid - herhaling 1 t/m 3 vwo

Quiz
Leesvaardigheid - herhaling 1 t/m 3 vwo
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Quiz
Leesvaardigheid - herhaling 1 t/m 3 vwo

Slide 1 - Slide

Wat is het hoofddoel van een uiteenzettende tekst?
A
overtuigen
B
informeren
C
amuseren
D
activeren

Slide 2 - Quiz

Wat is een kenmerk van een beschouwende tekst?
A
De tekst bevat vooral feiten.
B
De schrijver geeft een duidelijke mening.
C
De schrijver belicht meerdere standpunten.
D
De lezer wordt aangezet tot actie.

Slide 3 - Quiz

Welke van de volgende structuren is géén tekststructuur?
A
Probleem-oplossing
B
Vraag-antwoord
C
Tijd-volgorde
D
Meningen-versus-feiten

Slide 4 - Quiz

Waar vind je meestal de hoofdgedachte van een tekst?
A
In de titel
B
In de inleiding
C
In de kernzin van de eerste alinea
D
In een samenvatting aan het eind

Slide 5 - Quiz

Wat hoort NIET bij een goede argumentatie?
A
Logische opbouw
B
Herhaling van dezelfde mening
C
Onderbouwing met voorbeelden
D
Gebruik van betrouwbare bronnen

Slide 6 - Quiz

Wat is het verschil tussen een betoog en een beschouwing?
A
n een beschouwing worden meerdere meningen besproken, in een betoog één.
B
Een beschouwing bevat een standpunt, een betoog niet.
C
Een betoog is informatief, een beschouwing overtuigend.
D
Er is geen verschil.

Slide 7 - Quiz

Wat is een kenmerk van een enkelvoudige argumentatie?
A
Er wordt één standpunt met meerdere argumenten onderbouwd.
B
Eén argument ondersteunt één standpunt.
C
Een argument wordt met subargumenten versterkt.
D
Er worden tegenargumenten gegeven.

Slide 8 - Quiz

Wat is een kenmerk van een objectief argument?
A
Het is subjectief en persoonlijk.
B
Het bevat een mening.
C
Het is gebaseerd op emotie.
D
Het is controleerbaar en feitelijk.

Slide 9 - Quiz

Welke van de volgende is een voorbeeld van een drogreden?
A
Je vergelijkt twee situaties die niet gelijk zijn.
B
Je ondersteunt je standpunt met bewijs.
C
Je benoemt meerdere kanten van de zaak.
D
Je noemt een feit als argument.

Slide 10 - Quiz

Wat is een kenmerk van een verzwegen argument?
A
Het wordt expliciet genoemd.
B
Het is onjuist, maar overtuigend.
C
Het zit impliciet in de redenering.
D
Het ondersteunt een tegenargument.

Slide 11 - Quiz

Wat is een onderschikkende argumentatie?
A
Als twee argumenten elkaar tegenspreken
B
Als meerdere hoofdargumenten naast elkaar staan
C
Als een hoofdargument wordt ondersteund door een subargument
D
Als het standpunt dubbel wordt herhaald

Slide 12 - Quiz

Wat is het probleem bij een overhaaste generalisatie?
A
Je trekt een conclusie op basis van te weinig gegevens.
B
Je gebruikt een emotie als feit.
C
Je stelt iets zonder onderbouwing.
D
Je herhaalt je mening.

Slide 13 - Quiz

Welk voorbeeld bevat een vals dilemma?
A
“Als je geen vlees eet, ben je een hippie.”
B
“Of je kiest voor economie, of je wordt werkloos.”
C
“Ik heb dit zelf meegemaakt, dus het klopt.”
D
“Hij weet het, want hij is arts.”

Slide 14 - Quiz

“De docent is tegen mijn voorstel, want hij is ouderwets.” – dit is een voorbeeld van…
A
Argument op basis van autoriteit
B
Cirkelredenering
C
Persoonlijke aanval (ad hominem)
D
Onjuist beroep op oorzaak-gevolg

Slide 15 - Quiz

Hoe is het gegaan?
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll

Aan de slag!
  • Ga verder met lezen in je Boekenweekgeschenkboek 
  • Overleggen mag, maar doe dit wel zachtjes. 
  • Boek lenen = melden bij docent 

Huiswerk 17 april: 
  • Bestudeer de PPT Leesvaardigheid - alle slides
  • Maak opdracht 1 of 2 + nakijken  - materiaal staat in Magister
  • Neem Boekenweekgeschenkboek mee naar de les 

Slide 17 - Slide