10 april_Grammatica zinsontleding_M Treurniet_voorzetselvoorwerp

Grammatica - zinsontleding - VOORZETSELVOORWERP

1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Grammatica - zinsontleding - VOORZETSELVOORWERP

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Zinsontleding
Een zin verdelen in zinsdelen

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Vaste volgorde zinsontleding
  1. Persoonsvorm (PV)
  2. De zin verdelen in zinsdelen
  3. Het werkwoordelijk gezegde (WWG)
  4. Onderwerp (OND)
  5. Lijdend voorwerp (LV)
  6. Meewerkend voorwerp (MV)
  7. Voorzetselvoorwerp (VZV) - Deze gaan jullie het 1e uur leren
  8. Bijwoordelijke bepaling (bwb - Deze kennen jullie al, maar herhaal ik ook

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wat is een voorzetsel ook alweer?
- Alles wat je op de puntjes kunt zetten:

....   de kooi
of
....   het feest

'Van' en 'met'  zijn ook voorzetsels!

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Wat is dan het voorzetselvoorwerp (vzv)?
1. Het voorzetselvoorwerp (vzv) begint altijd met een voorzetsel.
2. Dit voorzetsel is een vast onderdeel bij een zelfstandig werkwoord in de zin. 
3. Je kunt het niet of bijna niet vervangen door een ander voorzetsel.

Voorbeeldzin: Elise wacht op de bus. 
--->op de bus is het voorzetselvoorwerp (vzv)


Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wat is dan het voorzetselvoorwerp (vzv)?
1. Het voorzetselvoorwerp (vzv) begint altijd met een voorzetsel.
2. Dit voorzetsel is een vast onderdeel bij een zelfstandig naamwoord in de zin. 
3. Je kunt het niet of bijna niet vervangen door een ander voorzetsel.

Voorbeeldzin: Elise wacht op de bus. 
--->op de bus is het voorzetselvoorwerp (vzv)

1. Begint met een voorzetsel
2. Het voorzetsel op is een vast onderdeel bij het zelfstandig werkwoord wachten.
3. Als je op vervangt voor een ander voorzetsel, krijg je een hele andere zin. Dus kan niet vervangen worden.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Voorzetselvoorwerp - Voorbeelden
Hij is getrouwd | met zijn grote liefde. | (trouwen met) 
We zijn nog niet toegekomen | aan uw vraag. | (toekomen aan)
Zij kan goed overweg | met haar schoonmoeder. | (overweg kunnen met)
Ben je boos | over die opmerking? |  (boos zijn over)

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Maar wacht! 
Niet elk zinsdeel dat begint met een voorzetsel is een voorzetselvoorwerp!

Wat valt je op als je de volgende zinnen met elkaar vergelijkt?

Zin 1: Eline wacht op de bus
Zin 2: Johan wacht bij de winkel

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Voorzetselvoorwerp of een bijwoordelijke bepaling
Niet elk zinsdeel dat begint met een voorzetsel is een voorzetselvoorwerp!

Wat valt je op als je de volgende zinnen met elkaar vergelijkt?

Zin 1: Eline wacht | op de bus | (vzv)
Zin 2: Johan wacht | bij de winkel | (bwb)

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Verschillen tussen voorzetselvoorwerp (vzv) en bijwoordelijke bepaling (bwb)

Als er een zinsdeel begint met een voorzetsel. 

Dus met een woord zoals 'voor' 'in' 'bij' etc

Kan het een vzv of een bwb zijn.


Voorzetsel voorwerp is figuurlijk

en je kan het voorzetsel (bijna) niet aanpassen


Bijwoordelijke bepaling is letterlijk

en je kan het voorzetsel wel aanpassen




Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Voorbeelden
Deze jongen gaat werkelijk voor goud. (voor goud = vzv)
De genodigden stonden voor een gesloten deur. (voor een gesloten deur = bwb)

Zij hingen aan zijn lippen. (aan zijn lippen = vzv)
De jas hangt aan de kapstok. (aan de kapstok = bwb)

Zij heeft veel plezier in haar nieuwe baan. (in haar nieuwe baan = vzv)
Zij werkt heel vaak in de mediatheek. (in de mediatheek = bwb)

Zij wacht op haar vriendinnen. (op haar vriendinnen = vzv)
Hij wacht op het schoolplein. (op het schoolplein = bwb)

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Bijwoordelijke bepaling

Slide 12 - Slide

VWO moet de verschillende soorten bwb's kunnen herkennen.