Cours 18-09 h4 cours2 grammaire

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Les Prépositions en français

Il y a toute une liste dans votre GRM-reader (partie D)

Dans ce cours: 

- répétition de quelques prépositions de lieu

- réflexion: à quoi ça sert, une préposition? 

- quizz: quelle préposition à sélectionner?

1 les prépositions de lieu

Opdracht: Kijk naar de 8 plaatjes en lees de 8 voorzetsels. Zet het nummer van het juiste plaatje bij het voorzetsel dat die betekenis uitdrukt.

De vraag is: ou le chien se trouve-t-il? (waar bevindt de hond zich?)

--> 3 minutes, à deux

1

2

3

4

5

6

7

8

sous + eronder of onder

derrière + erachter of achter

entre + ertussen of tussen

dans + erin of in

en face de + ertegenover/ervoor

à côté de + naast

sur + erop / op

devant + ervoor / voor

La préposition ''onder''

1 Le chien se trouve sous la boîte.

Vergelijk deze zin nu eens met de volgende Franse zin:

2 Les effets néfastes de la consommation de drogue et de la violence parmi les jeunes

--> vraag: wat is hier het voorzetsel en wat betekent dat in het Nederlands? --> parmi = onder

La préposition ''onder''

1 Le chien se trouve sous la boîte.

2 Les effets néfastes de la consommation de drogue et de la violence parmi les jeunes

--> vraag: wat is in zin 2 het voorzetsel en wat zou je in het Nederlands daarvoor in de plaats gebruiken?

Dus: onder kun je niet altijd met hetzelfde voorzetsel vertalen.

Les prépositions: à quoi ça sert?

Lees de volgende zin en beantwoord de vraag die erbij hoort: 

Je pense la belle dame le train.

--> Is deze zin begrijpelijk? Waarom wel, of waarom  niet?

--> Je pense à la belle dame dans le train.

Les prépositions: à quoi ça sert?

Je pense la belle dame le train.

--> Is deze zin begrijpelijk? Waarom wel of niet?

Je pense à la belle dame dans le train

--> is deze zin nu wél begrijpelijk? 

--> a betekent =

--> dans betekent =

Les prépositions: à quoi ça sert?

Je pense à la belle dame dans le train

Conclusie: we zouden kunnen stellen dat voorzetsels de relatie tussen verschillende woorden in de zin aangeven. 

--> à =verband tussen denken (penser) de mooie vrouw

--> dans =  verband tussen de mooie vrouw en de trein

Les prépositions: à quoi ça sert?

1 question finale: 

Waarom noemen we dit soort woorden prépositions? Oftewel: voorzetsels? 

--> Waar staan ze vóór? 

Voorzetsels staan altijd vóór een zelfstandig naamwoord

Les prépositions: quiz

Zoals we gemerkt hebben:

- kun je voorzetsels niet altijd letterlijk vanuit de ene taal naar de andere vertalen en vice versa

--> bijv: sous en parmi --> in het Nederlands zeg je ''onder''

Wat gaan we doen: taalgevoel testen. Een quiz met voorzetsels uit jullie GRM werkschrift. Fouten maken is niet erg!

1 Soyez patient! Chacun ... son tour

1. sur
2. à
3. en

2 Il y a un pont ... la rivière

1. sur
2. dans
3. contre

3 J'aurai 27 ans ... 2 mois

1. par
2. de
3. dans

4 La plupart ... vous ne connaissent pas mon nom.

1. de
2. d'entre
3. à

5 C'est gentil ... vous

1. de
2. à
3. par

6 Les fleurs s'épanouissent ... printemps

1. en
2. dans le
3. au

7 J'aime les vacances .... la mer

1. sur
2. à
3. au bord de

1 Chacun à son tour

2 Un pont sur la rivière

3 J'aurai 27 ans dans 2 mois

4 La plupart d'entre vous

5 C'est gentil à vous

6 Les fleurs s'épanouissent au printemps

7 Les vacances au bord de la mer

1 Ieder op zijn beurt

2 Er is een brug over de rivier

3 Over 2 maanden word ik 27

4 Het merendeel van jullie 

5 Het is aardig van u

6 Bloemen bloeien in de lente

7 Vakanties aan zee