THV - SO werkles

Oefenen voor het SO5
Je beheerst de SO-onderdelen.

  1. Laptop (uitleg is handen los)
  2. Kort herhalen 
  3. Zelfstandig maken opdrachten
  4. Huiswerk noteren
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Oefenen voor het SO5
Je beheerst de SO-onderdelen.

  1. Laptop (uitleg is handen los)
  2. Kort herhalen 
  3. Zelfstandig maken opdrachten
  4. Huiswerk noteren

Slide 1 - Slide

Onderdelen herhaling
  1. Tekstdoelen en tekstsoorten (huiswerk theoriefilm)
  2. Onderwerp (ow)
  3. Bijvoeglijk naamwoord (bn)
  4. Werkwoordelijk gezegde (wg)
  5. m.o.v / deze, die, dit, dat
  6. Bijvoeglijk naamwoord (spelling)
  7. Verbanden tussen zinnen
  8. Laatste letter -d / -t  

Slide 2 - Slide

De Brug
T-H
H-V
Grammatica
Onderwerp
$4: opdr 3
$3: opdr 2
Bijv.nw
$5: opdr. 2.1
$4: opdr. 2.1
Formuleren
M - v - o8
$2: op. 2 (1-5)
Verwijzen..
$3: opdr. 2
Verbanden.5
$2: opdr. 2
Spelling
Bijv.nw
$3: opdr. 3.1
$2: opdr. 3.1
timer
30:00

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Werkwoordelijk gezegde (wg)
  • Alle werkwoorden in een zin vormen samen het werkwoordelijk gezegde (wg). 
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of wat het onderwerp ‘overkomt’.
  • Soms bevat het werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord (de persoonsvorm), soms zijn het er meer. 

  • Bij scheidbare werkwoorden horen alle stukjes van het werkwoord bij het werkwoordelijk gezegde.
    Bijvoorbeeld:
    – Thomas zet samen met Sofia de tent  op.
       pv = zet, wg = zet op (want het hele werkwoord is ‘opzetten’)

Slide 5 - Slide

Even controleren:
De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Joris gaat vanavond skaten.

Persoonsvorm (7) =
A
gaat
B
Joris
C
vanavond
D
gaat skaten

Slide 7 - Quiz

Joris gaat vanavond skaten.

Het werkwoordelijk gezegde (WG)=
A
gaat
B
Joris
C
vanavond
D
gaat skaten

Slide 8 - Quiz

Joris gaat vanavond skaten.

Het onderwerp (OW) =
A
gaat
B
Joris
C
vanavond
D
gaat skaten

Slide 9 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
heeft
B
heeft gehaald
C
gehaald
D
Er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

Cursus 5 Grammatica
 ZD Werkwoordelijk gezegde
T-H 
        $6 Opdr 1 - 2 - 3 - 4* - 5 - 7 - 8

H-V
        $5 Opdr  2.1 + 2.3 - 3 - 4 - 7b - 8b  - 5 (1-3)

Klaar? C6 Formuleren $2 t-h / $3 h-v
           m.v.o / verwijzen met           Opdr 2

timer
1:00
QUIZ

Slide 11 - Slide

Nog even controleren:
Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd uit meerdere werkwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Morgen ga ik fietsen naar school.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ga
B
ga fietsen
C
fietsen

Slide 13 - Quiz

De groene kat is over straat gelopen.

wat is WWG ?
A
is
B
gelopen
C
is gelopen

Slide 14 - Quiz

werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft gisteren zijn pap niet gegeten.
A
hij heeft
B
heeft
C
heeft gegeten
D
heeft zijn pap gegeten

Slide 15 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde?

Wie was er vanmiddag aan het spelen?
A
wie
B
was
C
was spelen
D
was aan het spelen

Slide 16 - Quiz

werkwoordelijk gezegde?
Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.
A
wil
B
wil schilderen
C
wil opnieuw schilderen
D
schilderen

Slide 17 - Quiz

Zelfevaluatie:
Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden
Ja
Nee
Bijna

Slide 18 - Poll