This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Welkom!
Slide 1 - Slide
betoog schrijven
Na deze les weet je wat een betoog is en
hoe een betoog is opgebouwd.
Slide 2 - Slide
Lesdoelen
Aan het einde van de les...
...kun je het doel van een betoog uitleggen;
...kun je de opbouw van een betoog uitleggen;
...kun je een standpunt en een argument juist noteren.
Slide 3 - Slide
Betoog
In een betoog geef je jouw mening --> standpunt innemen.
Dit standpunt noteer je al in de inleiding van je betoog.
Slide 4 - Slide
Een betoog is een overtuigende tekst. Wat is ook een overtuigende tekst?
A
Het weerbericht
B
Een bijsluiter van medicatie
C
Een anekdote
D
Een recensie over een film
Slide 5 - Quiz
Betoog
Jouw standpunt onderbouw je door minimaal drie argumenten te noemen.
Het tekstdoel = overtuigen.
Je overtuigt de lezer van jouw standpunt.
Elke alinea begint met een argument
(dus minimaal 3 alinea's).
Slide 6 - Slide
Wat is een kenmerk van een feitelijk argument?
A
Het is fictie
B
Het is controleerbaar.
C
Veel mensen zijn het hiermee eens.
Slide 7 - Quiz
Onderbouwing
Je argument moet worden onderbouwd.
Stelling: De leeftijdsgrens voor alcohol moet naar zestien jaar.
Argument: 'Jongeren moeten de kans krijgen te leren omgaan met drank'.
Onderbouwing: Iedereen die een beetje nadenkt weet dat jongeren graag willen doen wat hun wordt verboden. Jongeren moeten de kans krijgen om te laten zien dat ze kunnen omgaan met alcohol. Dat zal misschien niet altijd goed gaan, maar daar leren ze van. Wanneer het hun verboden wordt, zullen ze ook niet leren hoe ze er verantwoordelijk mee kunnen omgaan. Sterker nog, het zal waarschijnlijk leiden tot ongeremd drankmisbruik. Jongeren kunnen deze verantwoording echt wel aan.
Slide 8 - Slide
In de Tweede Kamer komen betogen regelmatig voor.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quiz
Onderbouwing
Tips voor een sterk betoog
Varieer in het gebruik van signaalwoorden
bovendien / daarnaast / als derde argument / tot slot
hierdoor / waardoor / zodat / om die reden
De argumenten mogen geen overlap vertonen.
De argumenten mogen elkaar niet tegenspreken.
De alinea-indeling is correct.
De opbouw is logisch.
Sterkste argument eerst of juist niet?
Slide 10 - Slide
Opbouw
Titel
Inleiding (aandacht trekken & standpunt)
Argument 1 & uitwerking
Argument 2 & uitwerking
Slot (herhaling standpunt)
Titel
Inleiding (aandacht trekken & standpunt)
Argument 1 & uitwerking
Argument 2 & uitwerking
Argument 3 & uitwerking
Slot (herhaling standpunt)
Slide 11 - Slide
Titel
De titel bedenk je als laatste.
De titel moet scherp en helder worden geformuleerd.
Jouw standpunt kan nooit de titel zijn! (goed onthouden)
2. geef een of meerdere voorbeelden (van het genoemde/ onderwerp)
3. formuleer jouw standpunt over het onderwerp
Slide 13 - Slide
Standpunt formuleren
Formuleer je standpunt altijd positief.
Dus niet: Ik vind dat de leeftijd waarop je in Nederland mag stemmen niet omlaag moet.
Maar: Ik vind de leeftijd waarop je in Nederland mag stemmen de juiste leeftijd.
Slide 14 - Slide
Mag je in de inleiding je standpunt al vermelden?
A
Ja
B
Nee
C
Mag je zelf weten
D
Ja, dat moet zelfs!
Slide 15 - Quiz
In de inleiding van je betoog wordt je standpunt duidelijk.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quiz
Wat hoort bij de inleiding?
A
conclusie
B
argumenten
C
anekdote
Slide 17 - Quiz
Tegenargument
Wat is dat?
Bij een tegenargument kruip je in het hoofd van jouw opponent. (=de persoon die het niet met jou eens is)
Je benoemt wat hij/zij zou zeggen, maar je weerlegt dit daarna meteen. (of je zwakt het af).
Slide 18 - Slide
Tegenargument + weerlegging: voorbeeld van leerling Z (2019)
[ tegenargument ] Nu zullen er mensen zijn die zeggen: die kinderen van zestien kunnen nog helemaal geen verantwoordelijkheid aan. Je ziet ze op allerlei gebieden onverantwoordelijk gedrag vertonen. [ weerlegging ] Maar tegen die mensen wil ik zeggen: je bent niet van de ene op de andere dag verantwoordelijk. Verantwoordelijkheid moet je eerst krijgen om ermee te leren omgaan. En hoe jonger die wordt geoefend, hoe sneller dit zal worden geleerd.
Slide 19 - Slide
Hoe noem je een argument dat niet voor jouw stelling is?
A
conclusie
B
tegenargument
C
anti-argument
D
weerlegging
Slide 20 - Quiz
Hoe noem je de ontkrachting van een tegenargument?
A
zwakke argumentatie
B
contra-argumentatie
C
weerlegging
D
redenering
Slide 21 - Quiz
Slot
- Je herhaalt jouw standpunt nogmaals
- Je benoemt heel kort nogmaals jouw argumenten (ultrakort)
- Je sluit af met een passende slotzin/ uitsmijter
Op de volgende slide enkele gruwelijk foute afsluiters uit de jaren 2015 tot heden:
Slide 22 - Slide
- Bedankt voor het lezen.
(Variant: Ik hoop dat je/u het leuk vond om te lezen)
- Groetjes!
- De toekomst zal het leren (te cliché!)
- Zo, dit was mijn betoog.
P.s. Een schrijver schrijft ook niet aan het einde van zijn boek: Zo, dit was mijn boek.
- Dit is geschreven door [naam].
(Zie vorig post scriptum)
Slide 23 - Slide
Je mag in het slot geen nieuwe argumenten meer noemen.
A
waar
B
niet waar
Slide 24 - Quiz
Wat is de beste slotzin?
A
Groetjes!
B
Hoop dat u het leuk vond. ;)
C
Een passende uitsmijter
D
Dit is geschreven door Danny
Slide 25 - Quiz
Wat bedoelen we eigenlijk met 'een uitsmijter'?
A
Een origineel verhaaltje
B
Een pakkende slotzin
C
Een dubbelzinnige opmerking
D
Een synoniem
Slide 26 - Quiz
Middenstuk
Argument 1, 2 en 3 inclusief ondersteuning.
Per argument gebruik je een alinea.
Slide 27 - Slide
In welk deel van het betoog worden de argumenten uitgewerkt?
A
inleiding
B
kern
C
slot
D
Dat mag overal
Slide 28 - Quiz
De argumenten die je standpunt onderbouwen, bewaar je tot het slot.
A
juist
B
niet juist
Slide 29 - Quiz
Feit
Mening /
Standpunt
Argument
Iets wat waar of onwaar is.
Je kunt controleren of het waar of onwaar is.
Iets wat iemand van iets vindt.
Je kunt het hiermee eens of oneens zijn.
Uitleg waaróm je iets vindt.
Vaak te herkennen aan: want, omdat, namelijk, immers.
Slide 30 - Drag question
Feit, mening, argument
Feit: je kunt controleren of het waar of onwaar is.
Mening/standpunt: iets wat iemand van iets vindt; je kunt het ermee eens of oneens zijn. Signaalwoorden: 'ik vind', 'volgens mij', 'lijkt mij', 'naar mijn mening'.
Argument: aangeven waarom je een bepaalde mening hebt. Signaalwoorden: 'want', 'omdat', 'namelijk', 'immers'.
Slide 31 - Slide
Overtuigende tekst schrijven
Standpunt overtuigende tekst bevat je mening (standpunt) over het onderwerp. Beide in de eerste alinea.
- Onderwerp = "rondweg om de stad"
- Mening/standpunt = "slecht plan"
"Het aanleggen van een rondweg om de stad is een heel slecht plan."
Slide 32 - Slide
Overtuigende tekst schrijven
Middenstuk: je onderbouwt
je standpunt met argumenten.
In elke alinea komt één
argument aan bod. Onderbouw
je argumenten met feiten of
redeneringen.
Slide 33 - Slide
Overtuigende tekst schrijven
In het slot herhaal je jouw standpunt en geef je een beknopte samenvatting van je argumenten.
Slide 34 - Slide
Overtuigende tekst schrijven
Maak eerst een bouwplan
Vaste opbouw
- Inleiding: onderwerp en standpunt (1 alinea)
- Middenstuk: argumenten met ondersteuning (1 argument per alinea)
- Slot: herhaling standpunt en samenvatting argumenten (1 alinea)
Argumenten worden ondersteund door feiten
Gebruik signaalwoorden voor standpunt, opsomming (van argumenten) en conclusie (slot).
Slide 35 - Slide
Signaalwoorden tekst 1
Slide 36 - Slide
Opdracht 2
Vraag 1: Hoe ondersteunt het comité het argument van de geluidsoverlast?
(Hierna komt een quizvraag)
timer
1:00
Slide 37 - Slide
Hoe ondersteunt het comité het argument van de geluidsoverlast?
A
Feit: in de praktijk rijdt men harder dan 50
B
Feit: er geldt een maximum van 50 km/u
Slide 38 - Quiz
Opdracht 2
Vraag 2: Welke feiten ondersteunen het tweede argument?
(Hierna komt een quizvraag)
timer
1:00
Slide 39 - Slide
Welke feiten ondersteunen het tweede argument?
A
Stuk v/h sportveld wordt nieuwe weg.
B
Sportveld wordt te klein voor leuke sporten.
C
In de toekomst moeten we binnen sporten.
D
Onze gymleraar houdt van mooi weer.
Slide 40 - Quiz
Opdracht 2
Vraag 3: Welke feiten ondersteunen het derde argument?