Gram zinsdelen + woordsoorten t/m telwoorden

Vandaag
- Je kan alle zinsdelen van een zin benoemen**;
- Je kunt een bijstelling en bijvoeglijke bepalingen uit een zin halen.
(- Je kunt de woorden van een zin benoemen t/m het telwoord.)
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vandaag
- Je kan alle zinsdelen van een zin benoemen**;
- Je kunt een bijstelling en bijvoeglijke bepalingen uit een zin halen.
(- Je kunt de woorden van een zin benoemen t/m het telwoord.)

Slide 1 - Slide

Hoe?
- We werken in groepjes aan een apart onderdeel. 
- Elk groepje krijgt nog een aparte instructie van de docent.
- Elk groepje werkt aan opdrachten over het aparte onderdeel.
- Eén groepje krijgt geen instructie en werkt zelfstandig aan verdiepingsopdrachten. 
- Als jouw groepje nog niet aan de beurt is voor instructie, bestudeer je alvast het schema en probeer je de opdrachten al te maken.

Slide 2 - Slide

De groepjes:

Lv: Inaya, Lucia,  Mees*
Ng/nd/wd/sww:   Anouk, Franka, Rutger, Swen, Tobias*, Mees*, Zoey*
Mv/bwb:  Sharvin, Mees*, Zoey* 
bvb:  Femke, Lisan
Geen uitleg: Jo'nyro, Anniek, Luuk, Stan, Tygo, Tyrone
Zelf kiezen: Elcke, Sky, Jeandré, Aislinn, Sanne, Kirsten, Melany


Slide 3 - Slide

Een meewerkend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet.  Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: 
mv: aan/voor wie + wwg + ow + (lv)?

Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.

Slide 4 - Slide

Een bijwoordelijke bepaling (bwb) kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er kunnen ook meerdere bijwoordelijke bepalingen (bwb) in een zin staan.
Alles wat je overhoudt na het benoemen, noem je bwb. Bijwoordelijke bepalingen zijn vaak plaatsen of tijden, maar het kan van alles zijn.

Slide 5 - Slide

Lijdend voorwerp
  • Als je een zww in de zin hebt, dan heb je mogelijk ook een lijdend voorwerp in de zin
  • Je moet dus altijd lv omcirkelen als je een zww hebt.
  • Het lv vind je door een vraag te stellen:
wie/wat + pv + o + wg?
  • Het antwoord op de vraag is het lijdend voorwerp. 

Slide 6 - Slide

Bijvoeglijke bepaling
  • De bijvoeglijke bepaling geeft extra informatie over het belangrijkste woord van het zinsdeel.

  • Een bijvoeglijke bepaling kan voor of achter het zelfstandig naamwoord staan (net als het bijvoeglijk naamwoord bij woordsoorten).

  • Er kunnen meer bijvoeglijke bepalingen bij één zelfstandig naamwoord horen.

Slide 7 - Slide

Bijvoeglijke bepaling
  • Bijvoeglijke bepalingen zijn meestal bijvoeglijke naamwoorden of bezittelijke voornaamwoorden (van woordsoorten).
     Woordgroepen met van kunnen ook een bijvoeglijke bepaling zijn.

  • Een bijvoeglijke bepaling is altijd een deel van een zinsdeel.

Voorbeeld:
|De hele zaal |was| ontroerd |door de prachtige uitvoering|.

Slide 8 - Slide

sww/wd/nd/ng
Soort werkwoord:
Alle werkwoorden in de zin moet je benoemen. Je kiest uit: hulpwerkwoord (hww), zelfstandig werkwoord (zww) of koppelwerkwoord (kww). 

Slide 9 - Slide

Regels bij soorten werkwoorden
  • Heb je 1 werkwoord in de zin, dan is dit werkwoord een zww of een kww.
  • Heb je 2 werkwoorden in de zin, dan is de pv altijd een hww, het andere werkwoord is een zww of een kww.
  • Heb je 3 of meer werkwoorden in de zin, dan is de pv altijd een hww. Het belangrijkste werkwoord is een zww of een kww. Het werkwoord of de werkwoorden die overblijven zijn allemaal hww.
Dus: Je hebt minimaal en maximaal 1 zww of 1 kww. Deze kunnen niet samen in 1 zin voorkomen. Je kunt wel meerdere hww's  in een zin hebben staan. 

Slide 10 - Slide

ZWW of KWW?
Om te bepalen of je een zww of een kww in de zin hebt, moet je een aantal stappen volgen:
1. Is het werkwoord 1 van de 9 mogelijke koppelwerkwoorden (zijn, worden, blijven, blijken,lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen)?
Nee> Het werkwoord is een zww
Ja > 2. Gaat het in de zin om een plaats (waar iemand/iets is) of om een eigenschap/kenmerk (wat iemand/iets is)?
plaats> Het werkwoord is een zww.
eigenschap/kenmerk > Het werkwoord is een kww.

Slide 11 - Slide

wwg of wwd?
Bij grammatica zinsdelen moet je aangeven of je een werkwoordelijk gezegde of een werkwoordelijk deel in de zin hebt. Dit bepaal je als volgt:
  • Als je een zww in de zin hebt, heb je een werkwoordelijk gezegde (wwg).
  • Als je een koppelwerkwoord in de zin hebt, heb je een werkwoordelijk deel. 

Slide 12 - Slide

wwg of wwd?
Zowel achter een wwg als achter een wwd vul je vervulgens in wat alle werkwoorden uit ze zin zijn. 

Slide 13 - Slide

Lijdend voorwerp of naamwoordelijk deel?

Bij grammatica zinsdelen moet je aangeven of er een lv of een nd in de zin staat. Dit doe je als volgt:
  • Als je een zww in de zin hebt staan, dan heb je ook een lijdend voorwerp. 
  • Als je een kww in de zin hebt staan, dan heb je ook een naamwoordelijk deel. 

Slide 14 - Slide

Dus:
zww --> Je geeft aan dat je een wwg en een lv hebt.

kww --> Je geeft aan dat je een wwd en een nd hebt. 

Slide 15 - Slide

Lijdend voorwerp en naamwoordelijk deel

Lijdend voorwerp --> wie/wat + pv + o + overige werkwoorden?

Naamwoordelijk deel --> wat + pv + o + overige werkwoorden?

Slide 16 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Een naamwoordelijk gezegde heb je alleen bij een kww. 
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit het wwd en het nd.

Dus: nwg = wwd+nd

Heb je een zww dan heb je dus geen nwg.

Slide 17 - Slide

Vandaag
- Je kan alle zinsdelen van een zin benoemen**;
- Je kunt een bijstelling en bijvoeglijke bepalingen uit een zin halen.
(- Je kunt de woorden van een zin benoemen t/m het telwoord.)

Slide 18 - Slide

Begrijp jij nu alles van grammatica zinsdelen denk je?
A
Ja, ik begrijp alles.
B
Nee, ik heb nog een vraag over grammatica zinsdelen.

Slide 19 - Quiz

Als je zojuist B hebt ingevuld: Welke vraag over grammatica zinsdelen heb je nog? Heb je A ingevuld, zeg dan 'geen'.

Slide 20 - Open question

Waar wil je van grammatica woordsoorten t/m de telwoorden nog (extra) uitleg over? Vul 'geen' in als je geen extra uitleg nodig hebt.

Slide 21 - Open question